28989 |
kruissteek |
kruissteek:
krēsstik (Q086p Eigenbilzen)
|
Steek waarbij de draad kruislings komt te liggen. Volgens Van Dale (s.v. ø̄kruissteekø̄) gelijk aan de flanelsteek. Zie ook het lemma ɛflanelsteekɛ. Volgens informanten gebruikt men deze steek om de naad plat af te werken (L 163), voor de zoom van mantels of dikke stof (L 298a), om de zoom vast te zetten (L 299) en om iets vast te maken aan de binnenkant (K 353). Zie afb. 36.' [N 59, 64; N 62, 15c; N 62, 16a]
II-7
|
23705 |
kruisteken |
kruis:
e krees (Q086p Eigenbilzen),
krees (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
Een kruisteken [kruis, krèùs/kröös, kruus, kruuts, kruusteiken?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23799 |
kruisverering |
relikwie vereren:
relekwie verere (Q086p Eigenbilzen)
|
Het gebruik om op Goede Vrijdag de relikwie van het Heilig Kruis te kussen, de Kruisverering. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23411 |
kruisweg |
kruisweg:
de kreeswèg (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen),
de kreeswèèg (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen),
kreeswèg (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen),
kreeswég (Q086p Eigenbilzen)
|
De 14 staties. [N 96B (1989)] || De gebedsoefening langs de 14 staties van Jezus gang van Pilatus naar Golgotha [kruisweg, kruuswèg, kruutswèèg]. [N 96B (1989)] || Het geheel van 14 kruiswegstaties in de kerk [kruu(t)swèèg, kruuswèg?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23412 |
kruisweg: 14 staties |
veertien staties:
de vjotteen staoses (Q086p Eigenbilzen),
de vjutteen staosies (Q086p Eigenbilzen),
de vjötteen stoasies (Q086p Eigenbilzen)
|
De 14 staties. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23413 |
kruiswegstatie |
kruiswegstatie:
kreeswègstoase (Q086p Eigenbilzen),
statie:
de staoses (Q086p Eigenbilzen),
n stoasie (Q086p Eigenbilzen),
stoasie (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen),
statie van de kruisweg:
stoase van de kreeswég (Q086p Eigenbilzen)
|
Elk van de 14 afbeeldingen van Jezus kruisweg [statieoene, staties?]. [N 96A (1989)] || Één statie van de kruisweg. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34641 |
kruiwagenberrie |
bomen:
bɛ̄i̯m (Q086p Eigenbilzen)
|
Elke van de twee lange draagbomen. Aan de voorzijde zijn de twee berries verbonden met de as van het kruiwagenwiel. Aan de andere kant van de berries bevinden zich de handvaten. Bij de meeste kruiwagens kunnen op de berries zijwanden geplaatst worden, zodat de kruiwagen een bak heeft. Bij de bakkruiwagen zijn deze zijwanden vast, en bij de scheienkruiwagen komen ze niet voor. Onderaan de berries bevinden zich de poten van de kruiwagen. [N 18, 98c + 99 + add; N G, 53a; JG 1a; JG 1b; RND 129; monogr.]
I-13
|
29960 |
kruizeel |
hulp:
hølǝp (Q086p Eigenbilzen)
|
Riem die om de schouders gelegd wordt en aan de berries van de kruiwagen wordt vastgemaakt om het werk van de voerder te verlichten. Zie ook het lemma kruizeel in wld II.9. [N 18, 99, 100; JG 1a; JG 1b; JG 2a; JG 2b; JG 2c; L B, 90; L 35, 31; A 42, 16; monogr]
I-13
|
17791 |
krullen (ww.) |
krullen:
het haor krollen (Q086p Eigenbilzen)
|
het haar krullen (krullen maken) [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
18019 |
kuchen |
hoesten:
hoesten (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
Kuchen: kort en droog hoesten (kuchen, kochelen, krochen, krochelelen). [N 84 (1981)] || zachtjes hoesten, kuchen [ZND 29 (1938)]
III-1-2
|