32624 |
kunstmest |
meststoffen:
[mest]stǫfǝ (Q086p Eigenbilzen),
vreemd mest:
vreemd mest (Q086p Eigenbilzen)
|
Onder kunstmest worden meststoffen verstaan, die - anders dan stalmest, compost, groenmest, gier e.d. - geen organische stoffen bevatten, maar kunstmatig, langs chemische weg bereid zijn. Van de opgesomde woordtypen lijken de meervoudsvormen de veelheid van kunstmestsoorten tot uitdrukking te brengen. Of en waar de woordtypen vette(n) en vreemde vette(n) als enkelvouds- dan wel als meervoudsvormen moeten worden opgevat, kon uit het materiaal niet worden opgemaakt. Met de typen gemengelde stoffen en alle mest ondereen wordt wellicht de zgn. mengmest of samengestelde kunstmest bedoeld, waarin zowel N (stikstof), als P (fosfor) en K (kali) voorkomen. Voorzover met een kunstmestterm uit deze opsomming een bepaalde soort kunstmest wordt (werd) aangeduid, is daarvan achter het nummer van de betreffende plaats melding gemaakt. Voor het (...)-gedeelte van de varianten hieronder zie men het lemma (stal)mest. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2b - 4, 8; JG 2c; N 11, 23 + 24; N 11A, 61; N P, 9 + 10]
I-1
|
19632 |
kussensloop |
tijk:
tīk (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen,
Q086p Eigenbilzen)
|
de kussensloop (waarin het hoofdkussen wordt gestoken) [ZND 17 (1935)] || kussensloop [ZND 01 (1922)] || kussensloop; overtrek van een hoofdkussen [ZND 02 (1923)]
III-2-1
|
18657 |
kussentje op het hoofd |
kussentje:
keͅsəkə (Q086p Eigenbilzen)
|
kussentje op het hoofd bij het dragen van korven [vritsjel, wusj] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
19314 |
kwaadspreekster |
klappei:
e als het
klappej (Q086p Eigenbilzen),
kwaaitong:
kooitong (Q086p Eigenbilzen)
|
vrouw die gaarne kwaadspreekt [ZND 29 (1938)]
III-1-4
|
17983 |
kwaal |
kwaal:
kwoal (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen,
Q086p Eigenbilzen)
|
Kwaal: langdurige of telkens terugkerende ziekte (kwaal, klets, muik). [N 107 (2001)], [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22519 |
kwajongen (kaartspel) |
kwajongen:
kojongen (Q086p Eigenbilzen)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24341 |
kwaken |
kwaken:
kwaken (Q086p Eigenbilzen),
wielen:
wilǝn (Q086p Eigenbilzen)
|
Hoe noemt u een kwakend geluid maken, gezegd van kikkers (kwaken) [N 83 (1981)] || Roepen, gezegd van de eenden. [L 37, 8b]
I-12, III-4-2
|
18156 |
kwakzalver |
charlatan (fr.):
charletan (Q086p Eigenbilzen),
kwakzalver:
kwakzalver (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen),
mannetje:
#NAME?
mensje (Q086p Eigenbilzen)
|
Kwakzalver: iemand die onbevoegd de geneeskunde beoefent en vaak nutteloze dingen, middelen tegen alle mogelijke ziektes verkoopt (charlatan, plak, polak, kwakkelaar, waterziender, pisdokter, kwakzalver). [N 84 (1981)] || Kwakzalver: iemand die onbevoegd de geneeskunde beoefent en vaak nutteloze dingen, middelen tegen alle mogelijke ziektes verkoopt (kwakzalver, kwakkelaar, pisdokter, wonderdokter, charlatan, polak). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
24201 |
kwartel |
kwakkel:
kwakkəl (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen),
kwartel:
kwattel (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
kwartel [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] || kwartel (18 kleine uitgave van patrijs [098], wat anders gekleurd en nu veel zeldzamer; zomervogel; vroeger erg geliefd vanwege de roep [kwik, wik-wik] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18244 |
kwastje aan een halsketting |
hangertje:
gewwe hangerke (Q086p Eigenbilzen),
gewwe hengerke (Q086p Eigenbilzen),
kwispeltje:
kwespelkes (Q086p Eigenbilzen)
|
Gouden kwastjes aan een halsketting [trosjes] [N 114 (2002)]
III-1-3
|