e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eigenbilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
navelbandje navelbandje: nōvəlboenšə (Eigenbilzen) navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] III-2-2
neef neef: neef (Eigenbilzen) neef [ZND 11 (1925)] III-2-2
negenoog negenoog: njège ewg (Eigenbilzen), njègenewg (Eigenbilzen) Negenoog: kwaadaardige steenpuist omgeven door andere steenpuisten die ineen vloeien (negenoog, negenoger, kwader). [N 84 (1981)] || Uitslag, zweren op het achterwerk (blikaars, blikgat, blekker, blik). [N 107 (2001)] III-1-2
neger neger: neger (Eigenbilzen), zwarte, een -: zwatte (Eigenbilzen) neger [N 102 (1998)] III-3-1
nek hals: hals (Eigenbilzen), nek: nak (Eigenbilzen, ... ) nek [N 10b (1961)] || Nek: achterste deel van de hals [N 106 (2001)] III-1-1
nemen, pakken pakken: pakken (Eigenbilzen) nemen [ZND 25 (1937)] III-1-2
neomist juist gewijde priester: ne jus gewijde priester (Eigenbilzen) Een pas gewijde priester, Neomist. [N 96D (1989)] III-3-3
nerf van een blad nerf: nerf (Eigenbilzen) De aders van een blad die als ribben zichtbaar zijn en uitgaan van de steel (nerf, rib). [N 82 (1981)] III-4-3
nest, hoeveelheid jongen nest: nis (Eigenbilzen) Hoe noemt u de hoeveelheid jongen die een dier in één keer heeft (nest) [N 83 (1981)] III-4-2
nestelen timmeren: timmeren (Eigenbilzen) een nestje maken, gezegd van vogels (timmeren, vuren, bouwen) [N 83 (1981)] III-4-1