29068 |
okselstuk |
oksellap:
oksellap (Q086p Eigenbilzen)
|
Vierkante lap, dubbel gevouwen in de vorm van een driehoek, die in een hemd onder de oksel zit en dient om de mouw van onderen met het lijf te verbinden. [N 62, 11c; N 62, 34c]
II-7
|
17916 |
omarmen |
omarmen:
omerme (Q086p Eigenbilzen),
omērmen (Q086p Eigenbilzen)
|
Met gestrekte armen omvatten ((om)vademen, (om)spannen, omarmen, (om)pakken) [N 108 (2001)] || omvatten, Met gestrekte armen ~ (vademen, omvademen, spannen, omarmen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
29086 |
omboorden |
biezen:
bizǝ (Q086p Eigenbilzen)
|
Omboorden in het algemeen oftewel het insluiten van een rafelkant met een enkele of dubbele bies en in het bijzonder het met en lint afzetten van een colbert. [N 59, 86; N 62, 17; MW]
II-7
|
33745 |
omheinen |
afspannen:
ǭfspanǝ (Q086p Eigenbilzen)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
23479 |
omheining van het kerkhof |
kerkmuur:
de kèrkmoer (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
De muur, de omheining van het kerkhof [toen, toun, tuun?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17917 |
omhelzen |
duwen:
lief douwe
douwe (Q086p Eigenbilzen),
vastpakken:
iemand vaspakke(n) (Q086p Eigenbilzen)
|
Omhelzen: iem. de armen om de hals slaan (omhelzen, om de hals/nek vallen, lief dujen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17850 |
omhooggaan |
omhooggaan:
omhoog given (Q086p Eigenbilzen),
bwuvenop gwen (bovenop gaan)
omhoog gwèn (Q086p Eigenbilzen),
opgaan:
opgwen (Q086p Eigenbilzen),
opstijgen:
ballon
opstijgen (Q086p Eigenbilzen),
rijzen:
deeg
rijzen (Q086p Eigenbilzen)
|
Omhooggaan, naar boven gaan (rijzen, (op)stijgen, omhoog gaan) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
18188 |
omslagdoek (alg.) |
plag:
plax, -plə, -pleͅkskə (Q086p Eigenbilzen)
|
schouderdoek, wollen ~ of omslagdoek, soms ook wel over het hoofd gedragen [neus-, nuisdook, nuizek, nuzzing, plak, plaggen, sjelon, falie] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18708 |
omslagdoek onder mantel of jak |
plaggetje:
pleͅkskə (Q086p Eigenbilzen)
|
omslagdoek die onder mantel of jak wordt gedragen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18715 |
omslagdoek over mantel of jak |
sjerp:
šērəp, -ə, -kə (Q086p Eigenbilzen)
|
omslagdoek die over mantel of jak wordt gedragen [N 23 (1964)]
III-1-3
|