e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eigenbilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
onderzoek onderzoek: onderzik (Eigenbilzen) alle naspeuringen in een zaak [onderzoek, visitatie] [N 90 (1982)] III-3-1
ondiep ploegen belken: bø̜.lkǝ (Eigenbilzen) De termen die in dit lemma zijn opgenomen, hebben met elkaar gemeen dat zij toepasselijk zijn op de een of andere manier van ondiep ploegen, waarbij de grond minder diep wordt losgesneden en ook veel minder wordt omgekeerd dan bij het ploegen van de zaaivoor het geval is. Men beploegt het land met een ondiepe en vaak ook brede voor a) als het de bewerking van een stoppelveld betreft (vergelijk het betrokken lemma); b) als in het late najaar een akker op de wintervoor gelegd moet worden (zie dat lemma), waarbij men mest oppervlakkig kan onderploegen (zie het betreffende lemma); c) bij de bewerking van braakland of van een hardliggende, met onkruid begroeide akker; d) als bij het scheuren van een weide eerst de grasmat wordt afgeploegd (vergelijk het lemma een weide scheuren). Voor deze manier van ploegen gebruikte men vroeger een eenscharige (voet)ploeg zonder voorschaar en vaak ook zonder kouter, later vooral een meerscharige ploeg met kleine scharen. Het land kon ook met de cultivator ondiep bewerkt worden. Voor de varianten die hieronder (geheel of deels) in de (...)-vorm zijn vermeld, zie men de lemmata ondiep en ploegen. [JG 1b; N 11, 45 + 47; N 11A, 108b + 109a; N P, 12 add.; A 20, 1b add.; monogr.] I-1
oneerlijk(heid) oneerlijk: nie eerlijk (Eigenbilzen) liegend en bedriegend [onreins, oneerlijk] [N 85 (1981)] III-1-4
oneven, niet door twee deelbaar onpaar: onpoar (Eigenbilzen) niet door twee deelbaar, gezegd van een aantal [on, oneven, onk, omp] [N 91 (1982)] III-4-4
onfatsoenlijk onfatsoenlijk: onfatsoenlijk (Eigenbilzen), vies: vies (Eigenbilzen) in strijd met het fantsoen, met de goede manieren [vies, onfatsoenlijk] [N 85 (1981)] III-1-4
ongedierte, algemeen gespuis: gəspees (Eigenbilzen), ongedierte: ongədīrtə (Eigenbilzen), ongesiefer: ongesiefer (Eigenbilzen), ongesieferte: ongəsīfərtə (Eigenbilzen) ongedierte [ZND 40 (1942)] || schadelijke en hinderlijke insecten [DC 55 (1980)] III-4-2
ongehuwd samenleven aanhouden: oaanhage met iemes (Eigenbilzen), bijeen zitten: bijèèn zitten (Eigenbilzen), ze zitte bijeen (Eigenbilzen), (aanhouden).  zitten bijèèn (Eigenbilzen), hokken: (aanhagen).  dei hokken (Eigenbilzen), meteen huizen: meteen houzen (Eigenbilzen), die huizen (wonen) met elkaar  dy houzen metean (Eigenbilzen) een concubinaat, een buitenechtelijke samenleving van man en vrouw, gedurende enige tijd [N 96D (1989)] || samenleven van man en vrouw zonder dat ze met elkaar getrouwd zijn [meuken, jennen] [N 115 (2003)], [N 86 (1981)] III-2-2
ongelijk, gezegd van een zoom ongelijk: ongǝlēk (Eigenbilzen) Ongelijk, gezegd van een zoom. [N 62, 27] II-7
ongelovige ongelovige: ongelovige (Eigenbilzen), ongelèvige (Eigenbilzen) Een ongelovige, de ongelovigen. [N 96D (1989)] III-3-3
ongeluk accident: accident (Eigenbilzen), malheur (fr.): Vgl. Fr. malheur.  meleer (Eigenbilzen), ongeluk: ongelèk (Eigenbilzen), ongeval: ongeval (Eigenbilzen) Ongeluk: door een misgreep, door vallen gekwetst worden (ongeluk, ongeval, accident, malheur, paret). [N 107 (2001)] || Ongeluk: door een misgreep, door vallen gekwetst worden (paret). [N 84 (1981)] III-1-2