21719 |
onderzoek |
onderzoek:
onderzik (Q086p Eigenbilzen)
|
alle naspeuringen in een zaak [onderzoek, visitatie] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32697 |
ondiep ploegen |
belken:
bø̜.lkǝ (Q086p Eigenbilzen)
|
De termen die in dit lemma zijn opgenomen, hebben met elkaar gemeen dat zij toepasselijk zijn op de een of andere manier van ondiep ploegen, waarbij de grond minder diep wordt losgesneden en ook veel minder wordt omgekeerd dan bij het ploegen van de zaaivoor het geval is. Men beploegt het land met een ondiepe en vaak ook brede voor a) als het de bewerking van een stoppelveld betreft (vergelijk het betrokken lemma); b) als in het late najaar een akker op de wintervoor gelegd moet worden (zie dat lemma), waarbij men mest oppervlakkig kan onderploegen (zie het betreffende lemma); c) bij de bewerking van braakland of van een hardliggende, met onkruid begroeide akker; d) als bij het scheuren van een weide eerst de grasmat wordt afgeploegd (vergelijk het lemma een weide scheuren). Voor deze manier van ploegen gebruikte men vroeger een eenscharige (voet)ploeg zonder voorschaar en vaak ook zonder kouter, later vooral een meerscharige ploeg met kleine scharen. Het land kon ook met de cultivator ondiep bewerkt worden. Voor de varianten die hieronder (geheel of deels) in de (...)-vorm zijn vermeld, zie men de lemmata ondiep en ploegen. [JG 1b; N 11, 45 + 47; N 11A, 108b + 109a; N P, 12 add.; A 20, 1b add.; monogr.]
I-1
|
19305 |
oneerlijk(heid) |
oneerlijk:
nie eerlijk (Q086p Eigenbilzen)
|
liegend en bedriegend [onreins, oneerlijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25064 |
oneven, niet door twee deelbaar |
onpaar:
onpoar (Q086p Eigenbilzen)
|
niet door twee deelbaar, gezegd van een aantal [on, oneven, onk, omp] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18975 |
onfatsoenlijk |
onfatsoenlijk:
onfatsoenlijk (Q086p Eigenbilzen),
vies:
vies (Q086p Eigenbilzen)
|
in strijd met het fantsoen, met de goede manieren [vies, onfatsoenlijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24360 |
ongedierte, algemeen |
gespuis:
gəspees (Q086p Eigenbilzen),
ongedierte:
ongədīrtə (Q086p Eigenbilzen),
ongesiefer:
ongesiefer (Q086p Eigenbilzen),
ongesieferte:
ongəsīfərtə (Q086p Eigenbilzen)
|
ongedierte [ZND 40 (1942)] || schadelijke en hinderlijke insecten [DC 55 (1980)]
III-4-2
|
20382 |
ongehuwd samenleven |
aanhouden:
oaanhage met iemes (Q086p Eigenbilzen),
bijeen zitten:
bijèèn zitten (Q086p Eigenbilzen),
ze zitte bijeen (Q086p Eigenbilzen),
(aanhouden).
zitten bijèèn (Q086p Eigenbilzen),
hokken:
(aanhagen).
dei hokken (Q086p Eigenbilzen),
meteen huizen:
meteen houzen (Q086p Eigenbilzen),
die huizen (wonen) met elkaar
dy houzen metean (Q086p Eigenbilzen)
|
een concubinaat, een buitenechtelijke samenleving van man en vrouw, gedurende enige tijd [N 96D (1989)] || samenleven van man en vrouw zonder dat ze met elkaar getrouwd zijn [meuken, jennen] [N 115 (2003)], [N 86 (1981)]
III-2-2
|
29104 |
ongelijk, gezegd van een zoom |
ongelijk:
ongǝlēk (Q086p Eigenbilzen)
|
Ongelijk, gezegd van een zoom. [N 62, 27]
II-7
|
23246 |
ongelovige |
ongelovige:
ongelovige (Q086p Eigenbilzen),
ongelèvige (Q086p Eigenbilzen)
|
Een ongelovige, de ongelovigen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18130 |
ongeluk |
accident:
accident (Q086p Eigenbilzen),
malheur (fr.):
Vgl. Fr. malheur.
meleer (Q086p Eigenbilzen),
ongeluk:
ongelèk (Q086p Eigenbilzen),
ongeval:
ongeval (Q086p Eigenbilzen)
|
Ongeluk: door een misgreep, door vallen gekwetst worden (ongeluk, ongeval, accident, malheur, paret). [N 107 (2001)] || Ongeluk: door een misgreep, door vallen gekwetst worden (paret). [N 84 (1981)]
III-1-2
|