17973 |
onwel |
misselijk:
misselek (Q086p Eigenbilzen),
niet goed:
ni goed (Q086p Eigenbilzen),
nie goed (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen),
B.v. ich viel mich nie goed.
nie goed (Q086p Eigenbilzen),
ziek:
zik (Q086p Eigenbilzen)
|
hij is niet al te wel; hij is onpasselijk (de echte dialectwoorden hiervoor) [ZND 32 (1939)] || Onwel: zich niet gezond voelend (erg, onwel, niet goed, misselijk). [N 107 (2001)] || Onwel: zich niet gezond voelend (erg, onwel, onlustig, niet prut, kadies, dings). [N 84 (1981)] || Zich niet lekker voelen (niet lekker, niet goed, gammel, krank). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
23923 |
onze-lieve-heer |
onze-lieve-heer:
os livenheer (Q086p Eigenbilzen),
slievenheer (Q086p Eigenbilzen)
|
Onze Lieve Heer [slievenheer]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23927 |
onze-lieve-vrouw |
onze-lieve-vrouw:
os livevrew (Q086p Eigenbilzen),
slievevrew (Q086p Eigenbilzen)
|
Onze Lieve Vrouw [Lie(f)vrouw, Sliefvrouw]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23743 |
onze-lieve-vrouweplaat |
onzelievevrouw van altijddurende bijstand:
oze live vréw van alteeddurige bijstand (Q086p Eigenbilzen)
|
Een plaat, afbeelding van O.L.V. van Altijddurende Bijstand. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23970 |
onzedigheid |
onzedigheids:
onzedighets (Q086p Eigenbilzen)
|
Onzedig, onzedigheid. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23647 |
onzevader |
onzevader:
het onze vader (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen),
Onze Vader (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen),
Opm.: Een noster is een rozenhoedje
het Onze Vader (Q086p Eigenbilzen),
vaderons:
de vader ons, de voader ons (Q086p Eigenbilzen)
|
Het door de priester gezongen Pater Noster, het Onze Vader. [N 96B (1989)] || Het gebed "Onze Vader", "Pater noster"[Vadder-óns, Vadder-ónzer, noster]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23720 |
onzevaderkralen |
onzevaderkralen:
de onze vader kralle (Q086p Eigenbilzen)
|
De Onze-Vaderkralen (6 stuks). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20557 |
ooft |
kets:
kets (Q086p Eigenbilzen)
|
hoe heet een appel (soms appelschijf) die platgedrukt en in de oven gedroogd is [ZND 17 (1935)]
III-2-3
|
17592 |
oog |
oog:
auch (Q086p Eigenbilzen),
u:gə (Q086p Eigenbilzen)
|
ogen [RND] || oog [N 10b (1961)]
III-1-1
|
17595 |
ooglid |
ogendeksel:
ôgəndèksəl (Q086p Eigenbilzen)
|
een ooglid, de oogleden (deksel van het oog) [ZND 34 (1940)]
III-1-1
|