17934 |
op een sukkeldrafje lopen |
schokken:
sxǫkǝ (Q086p Eigenbilzen)
|
[N 8, 81a, 81d en 83]
I-9
|
32922 |
op heukelingen zetten, zwelen |
op heukels zetten:
ǫp [heukels] ˲zętǝ (Q086p Eigenbilzen)
|
Het bijeenwerken van de langwerpige heuveltjes tot de kleinste soort hopen: heukelingen of heukels. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de heukeling, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''heukeling''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''heukeling''. In dit en in de volgende lemma''s komen het woordtype opper en de afleidingen daarvan, zoals opperen, voor. Het type kent een achttal mogelijke typevarianten die onderling geen voorkeursvolgorde hebben: opper, upper, oppel, uppel, hopper, hupper, hoppel, huppel. In dit en in de volgende lemma''s zijn de vormen met en zonder begin-h als aparte woordtypen behandeld; de andere vormen staan steeds in dezelfde volgorde. De kaarten 39, 41 en 43, respectievelijk "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 40, 42 en 44: "heukeling", "hoop" en "opper". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 103; JG 1a, 1a, 1c; monogr.]
I-3
|
33851 |
op hol slaan |
op (de) loop gaan:
ǫp lēp guɛn (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
Aan het hollen gaan, niet meer aan het commando gehoorzamen. [JG 1a, 1b; N 8, 81f]
I-9
|
23675 |
op retraite gaan |
in retraite (fr.) gaan:
in retraite gwén (Q086p Eigenbilzen),
op retraite (fr.) gaan:
op retrait gwèn (Q086p Eigenbilzen),
op retraite (fr.) zijn:
op retrait zien (Q086p Eigenbilzen)
|
In retraite gaan, in retraite zijn. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
32920 |
op rijen zetten |
roten:
roten (Q086p Eigenbilzen)
|
Het uitgespreide gras dat de eerste droging heeft ondergaan bijeenwerken tot rijen of langwerpige heuveltjes. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi of gras. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de rij, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''rij, wiers''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''rij, wiers''. Achter in het lemma staan dan de werkwoorden bijeen die geen formeel verband met de benamingen voor de rij hebben. De kaart bevat de denominatieven van de heteroniemen voor rij, wiers en de werkwoordelijke uitdrukkingen met die heteroniemen, ook geordend zoals in het lemma ''rij, wiers''. [N 14, 100; JG 1b, 1c, 2c; A 10, 18; L 38, 36; monogr.]
I-3
|
22368 |
op stelten lopen |
steltlopen:
stelt lopen (Q086p Eigenbilzen)
|
Op stelten lopen [stelten]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21880 |
opbrengst |
winst:
wins (Q086p Eigenbilzen)
|
dat wat iets bij verkoping oplevert, de opbrengst [schoor, winst] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17897 |
opeenschuiven |
schuiven:
sjijve (Q086p Eigenbilzen),
sjijve(n) (Q086p Eigenbilzen)
|
Op elkaar schuiven (stroppen, schuiven) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
21548 |
openbare verkoop |
verkoop:
verkoop (Q086p Eigenbilzen)
|
een openbare verkoping aan de meest biedende; verkoping bij opbod bijv. van huizen, landerijen, groenten en fruit, vis, etc. [roep, veiling] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21150 |
openbare weg |
steenweg:
steenwèèg (Q086p Eigenbilzen)
|
een grote, doorgaande weg, een openbare straatweg (baan, grootbaan, steenweg, kasseiweg, klinkerd, klinkweg) [N 90 (1982)]
III-3-1
|