e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eigenbilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
oprecht serieus: serieus (Eigenbilzen) alles bedoelend zoals gezegd wordt, welmenend [rechtzinnig, oprecht] [N 85 (1981)] III-1-4
oprispen opwerpen: opwerpe (Eigenbilzen, ... ), rupselen: repsələn (Eigenbilzen) Hoe noemt men een oprisping? [DC 47 (1972)] || Hoe noemt men in uw dialekt oprispen, opbreken van eten of drinken? [DC 47 (1972)] || oprispen [ZND 05 (1924)] III-1-2
oprit oprit: oprit (Eigenbilzen) een hellend oplopende weg om op een dijk, een brug enz. te kunnen komen (april, opweg, opril, oprit, stoep, aprel) [N 90 (1982)] III-3-1
opruimen opruimen: opruimen (Eigenbilzen) Opruimen (opruimen, oprommelen, klarantie maken, ontdoen) [N 79 (1979)] III-2-1
opruimer, ruimijzer, handspitsboor ruimer: rø̜jmǝr (Eigenbilzen), ręjmǝr (Eigenbilzen) In het algemeen een werktuig om geboorde gaten ruimer te maken of te zuiveren. Er bestaan verschillende uitvoeringen van het ruimijzer. Vaak is het uitgevoerd als een lange, priemvormige, piramidale staaf van gehard staal. De doorsnede van het werktuig is dan meestal vijfhoekig, maar er bestaan ook kortere, kegelvomige ruimijzers waarin verschillende, naar de top toe lopende groeven gevijld zijn, die een snijdend effect veroorzaken. De opruimer kan in de boormachine worden gespannen met of de hand worden gedraaid. In het laatste geval wordt het werktuig dan soms geplaatst in een wringijzer, een staaf met in het midden een vierkant, verstelbaar gat. Zie ook afb. 131. [N 33, 136; N 33, 144; N 33, 163; N 33, 337; N 64, 64; N 66, 17f; monogr.] II-11
opscheppen stoefen: stuffen (Eigenbilzen, ... ) zich op iets beroemen, hoog van iets opgeven, groot spreken [blozen, blazen, schochten, stoefen, mensen, zwetsen] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-1
opschuiven opschuiven: opsjijve (Eigenbilzen), opsjìjve (Eigenbilzen), opsjüve(n) (Eigenbilzen) Opschuiven: in een zijwaartse richting schuiven om plaats te maken (opschikken, schavielen, opschuiven). [N 84 (1981)] || Opschuiven: in zijwaartse richting schuiven (opschikken, schavielen, opschuiven, opzij gaan) [N 108 (2001)] III-1-2
opstaan allez-hop: alē hǫp (Eigenbilzen) Voermansroep om het paard op te doen staan. [N 8, 95j] I-10
opstapelen van graanzakken ophopen: ǫphēpǝ (Eigenbilzen) Zakken met graan op een hoop zetten. [L 27, 24] I-4
optillen heffen: term van kaartspel  hifə (Eigenbilzen), oplichten: oplichten (Eigenbilzen, ... ), òpliXtə (Eigenbilzen) (Op)heffen, tillen: in de hoogte heffen (beuren, heffen, tillen, lichten). [N 84 (1981)] || dat kan ik opheffen [ZND 26 (1937)] || optillen [RND] III-1-2