34659 |
ossenoog |
venstertje:
venstǝrkǝ (Q086p Eigenbilzen)
|
Piepklein, meestal rond raampje (met ongeveer 1 cm doorsnede) in de achterwand van het rijtuig [N 101, 22]
I-13
|
33763 |
oud, versleten paard |
oude krak:
ā krak (Q086p Eigenbilzen)
|
Zie ook het lemma ''benamingen voor het paard naar de leeftijd'' (2.4.1), sub F. [JG, 1b; A 45, 28a; L 5, 36; L 36, 82; N 8, 20, 62f en 62g; monogr.]
I-9
|
20320 |
oude man |
oude:
nen aje (Q086p Eigenbilzen),
oude pee:
(oude pee).
ae pee (Q086p Eigenbilzen),
oude, een ~:
nen ahe (Q086p Eigenbilzen)
|
iemand van oudere leeftijd ( oude man, oude vrouw, oude van dagen) [N 102 (1998)] || oude man [N 102 (1998)] || oude man [ouken, ouderling, oude paai, peke, pee, knar] [N 86 (1981)]
III-2-2, III-3-1
|
18649 |
oude versleten hoed |
flaphoed:
flaphut (Q086p Eigenbilzen)
|
hoed, oude versleten of ontredderde ~ [loesj, sjaphoed] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20319 |
oude vrouw |
oud wijf:
(oud wijf).
aad weef (Q086p Eigenbilzen),
oude:
’n aa (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
iemand van oudere leeftijd ( oude man, oude vrouw, oude van dagen) [N 102 (1998)] || oude vrouw [N 102 (1998)] || oude vrouw [kogehel] [N 86 (1981)]
III-2-2, III-3-1
|
22317 |
oudejaarsavond |
nieuwjaarsavond:
nauwjoarsoved (Q086p Eigenbilzen)
|
De avond van 31 december, oudejaarsavond, Sint Silvesteravond [aldejaorsaovond]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
22318 |
oudejaarsdag |
heilige silvester:
Heilige (sil)Vester (Q086p Eigenbilzen)
|
31 december, H. Silvester. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
21762 |
ouden van dagen |
oude lui:
’n grup aa lei (Q086p Eigenbilzen)
|
ouden van dagen [N 102 (1998)]
III-3-1
|
25608 |
ovenpaal |
zwoelde:
zwulžǝ (Q086p Eigenbilzen),
zwylžǝ (Q086p Eigenbilzen),
zwølžǝ (Q086p Eigenbilzen)
|
De ovenpaal is in de regel een ongeveer twee meter langer stok met een plat, rond, rechthoekig of tongvormig blad van hout of ijzer waarmee het in broodvorm opgemaakte deeg in de oven wordt geschoven. Meestal haalt men hiermee ook het gebakken brood uit de oven. Het blad loopt naar voren scherp toe om het inschieten van het brood te vergemakkelijken en vooral om bij het uittrekken de paal onder het brood te kunnen schuiven (Weyns blz. 34). Wat de woordtypen "rochelijzer", "haak", "schoffel" en mogelijk nog andere betreft moet men heel waarschijnlijk aan andersoortig gereedschap denken waarmee men toch het brood uit de oven kan halen. Zie afb. 22. [N 29, 45b; RND 57; L 40, 13a; A 44, 22; OB 2, 2d; OB 2, 2e; mat. S -daaronder valt wat A. Stevens in zijn artikel ''Zwaaide, een zuidoost-nederlandse dialektbenaming voor de broodschieter of ovenpaal'' noemt "mat. S, P, C en G"; monogr.]
II-1
|
18589 |
overall |
overall (eng.):
jēvəral (Q086p Eigenbilzen)
|
overall, werkpak uit één stuk [N 23 (1964)]
III-1-3
|