24225 |
pimpelmees |
tietemeesje:
tietemaiske (Q086p Eigenbilzen)
|
pimpelmees (11,5 blauwe kop, gele onderkant; nogal bekend, komt voor als koolmees [052] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
31457 |
pinhamer |
tranche:
trǭš (Q086p Eigenbilzen)
|
In het algemeen een hamer waarvan de kop aan één kant of aan twee kanten in een punt eindigt. Zie ook afb. 153. De hamer wordt gebruikt om metaal tot een rand of boord uit te slaan en, volgens de invuller uit L 321, bij het vervaardigen van dekseltjes en ellebogen voor de kachelpijpen van stoofkachels. Zie voor het tweede lid van het woordtype pinzet (Q 116) ook RhWb viii, kol. 92 s.v. ɛsetzenɛ, ...durch Hämmern den Geräten die gewünschte Form geben, sie krumm biegen, in der Sprache der Schmiede".' [N 33, 58; N 33, 59; N 33, 66; N 33, 67; N 33, 68; N 64, 39i-j; N 66, 6i-j; N 66, 6l; monogr.]
II-11
|
17670 |
pink |
pink:
pink (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen,
Q086p Eigenbilzen),
pinkje:
pinkske (Q086p Eigenbilzen)
|
Pink, de vijfde, kleinste vinger (pink (pinkel, pinker), kleine vinger). [N 106 (2001)] || Pink, de vijfde, kleinste vinger (pinkel, pinker, pink, petieter, piepzakje). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
22365 |
pinkelen |
klimmen:
hier niet gekend
klimmen (Q086p Eigenbilzen)
|
Hoe heet het kinderspel, waarbij een stokje, aan beide einden gescherpt, met een andere langere stok eerst omhoog en dan weggeslagen wordt? [ZND 34 (1940)]
III-3-2
|
24881 |
pinksterbloem |
pinksterbloem:
peŋkstǝrblum (Q086p Eigenbilzen)
|
Cardamine pratensis L. Een algemeen voorkomend, veldkersachtig plantje in graslanden, bermen en aan waterkanten met witte tot vaag lilagekleurde kruisbloempjes in trossen op een hol stengeltje en dun blad dicht bij de grond. Het bloeit van april tot juni en varieert in hoogte van 15 tot 50 cm. Niet te verwarren met de (echte) koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi L.; zie het lemma Echte Koekoeksbloem), die op dezelfde plaatsen groeit, maar roze-rode bloempjes heeft met gespleten kroonbladeren. Kroenekraan is de plaastelijke benaming van de kraanvogel. [N 37, 16f; A 17, 3; A 49B, 3; monogr.]
I-5
|
23287 |
pinksteren |
pinksten:
pinkstə (Q086p Eigenbilzen),
pinksteren:
pinkstere (Q086p Eigenbilzen),
sinksen:
Ook: pinstere
sinkse (Q086p Eigenbilzen)
|
Hoe heet de 50e dag na Pasen: Pinksteren of Sinksen? [ZND 40 (1942)] || Pinksteren, de vijftigste dag na Pasen [Sinksen, Pinkste]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
22732 |
pinstokken (voor de slee) |
pikken:
pikke (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen),
pikken (Q086p Eigenbilzen)
|
Hoe heten de stokken waarmee een kleine ijsslede wordt voortgeduwd? [ZND 40 (1942)] || pikstokken waarmee de kinderen een slee (waarop ze zitten) voortduwen [N 08 (1961)] || Stelen, stokken met ijzeren pinnen aan om de ijsstoel voort te bewegen.
III-3-2
|
20060 |
pioen |
paardsroos:
pjatsroze (Q086p Eigenbilzen)
|
I-7
|
24364 |
pissebed |
wild varken:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
wəldvērken (Q086p Eigenbilzen),
wilde zeug:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
wəlzwəg (Q086p Eigenbilzen)
|
pissebed, keldermot [GV K (1935)]
III-4-2
|
33570 |
pit van een steenvrucht |
keets:
kits (Q086p Eigenbilzen),
steen:
steen (Q086p Eigenbilzen)
|
De pit van een steenvrucht (kern, steen, pit, baak, teel, kelling). [N 82 (1981)] || kern [ZND 01 (1922)]
I-7
|