23661 |
aanbidding van het allerheiligste |
aanbidding van het allerheiligste:
de aanbidding van het allerheiligste (Q086p Eigenbilzen)
|
De aanbidding van het Allerheiligste. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25067 |
aandeel, part |
part:
(lange doffe o).
pòòt (Q086p Eigenbilzen),
portie:
pwosse (Q086p Eigenbilzen)
|
het deel van het geheel dat men krijgt [garant, rantsoen, part, portie, deel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21470 |
aangeven, verklikken |
overdragen:
jèverdroage (Q086p Eigenbilzen),
(= overdragen).
jèverdroage (Q086p Eigenbilzen)
|
heimelijk een overtreding of misdrijf aangeven [bij de overheid] [klikken, verklikken, paanderdragen, klikspanen] [N 90 (1982)] || klikken; Welk woord gebruikt u in uw dialect voor het doorvertellen aan vader, moeder of onderwijzer van iets, waarvoor een ander kind straf kan krijgen? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
19975 |
aanhitsen |
hissen:
hissen (Q086p Eigenbilzen)
|
Hoe noemt u een hond kwaad maken, aanhitsen (hitsen, hissen, opkiezen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
17926 |
aanhoudend bepoetelen |
vertettelen:
vertettelen (Q086p Eigenbilzen)
|
aanhoudend in de handen nemen [haffele, verhandvollen] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22794 |
aanlopen |
aanlopen:
a:nloupə (Q086p Eigenbilzen),
aonlôpən (Q086p Eigenbilzen),
ānlōͅpə (Q086p Eigenbilzen),
een aanloop pakken:
nen oanloap pakke (Q086p Eigenbilzen),
loop nemen:
luip nømə (Q086p Eigenbilzen),
zijn aanloop nemen:
z`n aanluip neumen (Q086p Eigenbilzen)
|
Om ver te kunnen springen, begint een jongen eerst te lopen; hoe zegt men in uw dialect: "De jongen moet ..."? [ZND 37 (1941)]
III-3-2
|
28929 |
aanmeten |
(de) maat pakken:
dǝ mǭt pakǝ (Q086p Eigenbilzen)
|
Het nemen van de voor een kledingstuk vereiste maten. Bij de heren neemt men de maat van de rughoogte, taillelengte, gehele lengte van het kledingstuk, (halve) rugbreedte, ellebooglengte, mouwlengte, borstbreedte, bovenwijdte, taillewijdte, zitwijdte, armsgatdiepte, verhoudingsmaat, schouderhoogte, korte schouderhoogte, avancement, buikvoorsprong, lendebreedte; opening, lengte en zijlengte van het vest; knielengte, zijlengte, tussenbeenlengste, bandwijdte, zitwijdte, kniewijdte en voetwijdte van de broek (Papenhuyzen II, pag. 5 e.v.). Bij de dames neemt men de maat van de rughoogte, taillelengte, gehele lengte (halve) rugbreedte, ellebooglengte, mouwlengte, borstbreedte, eerste bovenwijdte, tweede bovenwijdte, taillewijdte, heupwijdte, armsgatdiepte, bustehoogte, verhoudingsmaat, voorlengte tot de rughoogtelijn, voorlengte tot de taillelijn, schouderhoogte, avancement, achterlengte, zijlengte, voorlengte, taillewijdte, heupwijdte en onderwijdte van de rok (Papenhuyzen I, pag. 6 e.v.). Zie voor het aanmeten o.a. afb. 23. [N 59, 43; N 62, 2a]
II-7
|
21488 |
aanranden |
aanvallen:
aonvallən (Q086p Eigenbilzen)
|
aanranden [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
25096 |
aanrijgen |
rijgen:
rijgen (Q086p Eigenbilzen)
|
tot een snoer verenigen [ritsen, resemen, rijgen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18887 |
aanstaan |
gaden:
klinkt als boy
dat zol ⁄m gőiən (Q086p Eigenbilzen)
|
Dat zal hem gaden (bevallen, aanstaan). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|