e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eigenbilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaduw, lommer killeschaai: v`r zitte in de kielesjoai (Eigenbilzen), wè zittən in də kieləsjaoj (Eigenbilzen), (= koele schaduw?).  kielesjoi (Eigenbilzen), schaai: sjaoj (Eigenbilzen) (in) de schaduw (zitten) [DC 49 (1974)] || schaduw (lommer) [RND] || Schaduw. Wij zitten in het lommer,... in de schaduw. [ZND 37 (1941)] III-4-4
schafttijd koffie: kofe (Eigenbilzen) schafttijd [RND] III-3-1
schande schande: sjaan (Eigenbilzen, ... ) Schande [scha.nd]. [N 96D (1989)] III-3-3
schapestal, schaapskooi schaapsstal: šō ̞ps[stal] (Eigenbilzen) De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.] I-6
scharrelen dabben: dabǝn (Eigenbilzen) De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.] I-12
scheef, niet recht scheef: sjèèf (Eigenbilzen) van de rechte richting afwijkend, niet recht of niet rechthoekig [scheef, noers, noes, slim, scheel, schieps, schuins, schiks, schoeks] [N 91 (1982)] III-4-4
scheel zien loensen: loense (Eigenbilzen), scheel zien: sjeèl zien (Eigenbilzen), sjèèl zien (Eigenbilzen), lange e  sjèèl zien (Eigenbilzen) Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op een zelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, scheel kijken, loensen) [N 108 (2001)] || Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op eenzelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, blieken, een bloem op het oog hebben). [N 84 (1981)] III-1-1
scheepje voor de wierook scheepje: sjépke (Eigenbilzen), wierookpotje: wierookpètsje (Eigenbilzen), wierookspotje: wierookspètsje (Eigenbilzen) Het scheepje waarin de wierookkorrels worden bewaard [scheepke, schipke, schuitje, sjuutje?]. [N 96B (1989)] III-3-3
scheerapparaat scheermachine: eletrik sjèèrmesjien (Eigenbilzen), sjē:rmesjien (Eigenbilzen), scheermachinetje: shèèrmeschiënke (Eigenbilzen), sjèrmesjienke (Eigenbilzen) Een electrisch scheerapparaat [scheermachine, scheerder] [N 114 (2002)] || Electrisch scheerapparaat [DC 64 (1989)] III-1-3
scheermes schaars: (= schaars).  sjoas (Eigenbilzen), scheermesje: shèèrmeske (Eigenbilzen), sjē:rmeske (Eigenbilzen), sjèrmeske (Eigenbilzen) een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 86 (1981)] || Een scheermesje. Een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 114 (2002)] III-1-3