e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eigenbilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schei scheien: šɛi̯.ǝ (Eigenbilzen) Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr] I-13
schelden, schimpen uitmaken: ootmoake (Eigenbilzen), uitschobben: ootsjoeë (Eigenbilzen) schelden [DC 47 (1972)] III-1-4
schelftakkenbossen, schelfhorden vitsstekken: fetsstękǝ (Eigenbilzen) Boven op de beide balkenlagen van de schelf worden ter vorming van de zoldering (ter afdichting) takkenbossen gespreid. Het gebruik van takkenbossen is bij lange na niet algemeen. Een aantal benamingen die op de gebruikte takjes of roeden duiden, kunnen ook in gebruik zijn voor de schelfhorden als deze van takjes of roeden gevlochten worden. De schelfhorden bestaan uit gevlochten matten van twijgen of uit oude lappen stof. Om de afdichting te verbeteren wordt soms leem of stro gebruikt. [N 4A, 13c; N 4, 70] I-6
schelm vagebond: voagebont (Eigenbilzen) een persoon die allerlei streken uithaalt op een grappige manier en daarmee geen kwade bedoelingen heeft [kufer, rakker, rekel, schelm, dianter, loebas, brak] [N 85 (1981)] III-1-4
schemeren van de ogen schemeren: sjéémere (Eigenbilzen) schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)] III-1-1
scheppen scheppen: sjèppen (Eigenbilzen) scheppen [ZND 25 (1937)] III-1-2
scheren scheren: dich sjère (Eigenbilzen), shēre (Eigenbilzen), sjère (Eigenbilzen) Zich scheren. De baardharen afscheren [scheren, raser, rasieren] [N 114 (2002)] III-1-3
scherp de waarheid zeggen de waarheid zeggen: de wurt zeggen (Eigenbilzen) iemand scherp de waarheid zeggen [blijspeten, uitschijten, bijvegen, uitmesten] [N 85 (1981)] III-3-1
scherp kijken staren: stare (Eigenbilzen) kijken: scherp kijken [miere, blieke] [N 10 (1961)] III-1-1
scherp, snede het scherp: [e=lang]  het sjerp (Eigenbilzen) De snijkant van een mes (snee, scherp, waad) [N 79 (1979)] III-2-1