18435 |
soorten rokken |
rechte rok:
rechte rok (Q086p Eigenbilzen)
|
Welke soorten kent U? Beschrijf hoe ze er uit zien (klokrok of geerrok, plooirok, hoepelrok etc.?)? [N 62 (1973)]
III-1-3
|
21739 |
soorten soldaten |
piot:
(= ± humoristisch).
piot (Q086p Eigenbilzen)
|
welke verschillende soldaten onderscheidt u [piot, zandhaas, kalkvreter] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
34576 |
spaak |
spaak:
(mv)
spokǝ (Q086p Eigenbilzen),
speken:
spēkǝ (Q086p Eigenbilzen)
|
Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.]
I-13
|
21896 |
spaarpot |
spaarpot:
spoarpot (Q086p Eigenbilzen)
|
de pot waarin geld wordt gespaard [spaarpot, spaarspot, ponk] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
32750 |
spade, spitschop |
schup:
šęp (Q086p Eigenbilzen)
|
Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.]
I-1
|
22757 |
spanne |
spar:
Dei dèèr ès veef spoare brèèd, dat ès iets te brèèd vjèr in dat koet.
spoar (Q086p Eigenbilzen)
|
Afstand tussen duim en middelvinger, dit is geen vaste afmeting.
III-3-2
|
24618 |
spar |
den:
den (Q086p Eigenbilzen)
|
De spar (i.h.b. de fijnspar, zilverspar) (spar, mast). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21895 |
sparen |
sparen:
spoaren (Q086p Eigenbilzen)
|
bewaren, niets opmaken, om zijn bezit te vergroten [sparen, muiken] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17963 |
spartelen |
spartelen:
spattele (Q086p Eigenbilzen),
spattele(n) (Q086p Eigenbilzen)
|
Spartelen: met de armen en benen heen en weer slaan (spartelen, spattelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
33904 |
spat |
spat:
spǭt (Q086p Eigenbilzen)
|
Er zijn verschillende soorten spat. Een beenwoekering aan de voorknie, soms ter grootte van een vuist, noemt men voorkniespat, een harde verdikking aan de onder- of binnenzijde van het spronggewricht spat. De ziekte is ongeneeslijk en veroorzaakt veelal kreupelheid. Zie ook het lemma ''bolspat'' (7.27). Zie afbeelding 19. [A 48A, 54f; N 8, 90d, 90f, 90g en 90j]
I-9
|