e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eigenbilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tornen lossnijden: lossnęjǝ (Eigenbilzen), uitroffelen: ōtrøfǝlǝ (Eigenbilzen) De naad of steken losmaken en uithalen. [N 62, 22; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 20; MW; S 38] II-7
tortelduif roekduif: roekdauf (Eigenbilzen, ... ), roekdouf (Eigenbilzen), tortelduif: totteldauf (Eigenbilzen, ... ) tortel (28 bekende zomervogel; slank en lichtbruin; nestje meestal in hoge struiken; roep [toerrrrr, toerrrrr] [N 09 (1961)] || tortel: turkse ~ (28 nieuwe soort voor Brabant, nu meest nog in het oosten; net een grote tamme Oostindische tortel; hele jaar hier; vaak in troepen bij graanhandel, vaak op televisiemasten; alleen bij woningen, nooit in het bos; roep [roe-kóé-koe] en g [N 09 (1961)] || tortelduif III-4-1
touwtjespringen koordjespringen: /  kwotje sprenge (Eigenbilzen), kwotje sprenge (kwotche sprenge) (Eigenbilzen) / [SND (2006)] III-3-2
traag praten zemelen: zemmelen (Eigenbilzen) traag praten [lijzen, zemelen] [N 87 (1981)] III-3-1
traktatie van de bruidegom (kwansel) traktatie (<lat.): tractaose (Eigenbilzen) de tractatie van de bruidegom aan de jongelingen in zijn buurt [kwansel] [N 112 (2006)] III-3-2
tranende ogen leepogen: lèèpôge (Eigenbilzen) oog: tranende ogen [sijp-, siep-, sijper-, seeper-, soep-, leep-, prutooge] [N 10 (1961)] III-1-1
trant gaan, het -: gwen (Eigenbilzen), gang: gang (Eigenbilzen), gank (Eigenbilzen, ... ) gang: Wijze van gaan (gang, trant). [N 84 (1981)] || Wijze van gaan (gank, loop, trant) [N 108 (2001)] III-1-2
trapleuning leun: lēn (Eigenbilzen), lē̜nǝ (Eigenbilzen) Geprofileerde lijst die bij het op- en afgaan van de trap als steun kan worden gebruikt. De trapleuning wordt boven de buitenboom tegen de muur aangebracht of boven de binnenboom op balusters bevestigd. [N 55, 136; Wi 13b; L 12, 6; L 37, 31; monogr.] II-9
trappelen trappelen: trappele (Eigenbilzen), trippelen: triepele(n) (Eigenbilzen), triepelen (Eigenbilzen), i.e. ter plaatse.  triepele (Eigenbilzen) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || Trappelen: in vlug tempo de voeten beurtelings oplichten en weer neerzetten (trappelen, trampelen, droebelen) [N 108 (2001)] || Trappelen: in vlug tempo de voeten beurtelings oplichten en weer neerzetten (trappelen, trampelen, droebelen). [N 84 (1981)] III-1-2
trappelende bewegingen maken trippelen: trippelen (Eigenbilzen) Het paard tilt de poten hoog genoeg op, maar werpt ze niet vooruit; het blijft ter plaatse trappelen. [N 8, 70b en 71] I-9