17691 |
blazen |
blazen:
bləzə (Q086p Eigenbilzen),
spijen:
speie (Q086p Eigenbilzen)
|
blazen [N 10b (1961)] || Hoe noemt u het geluid dat katten voortbrengen als zij kwaad zijn (blazen, spuwen) [N 83 (1981)]
III-1-1, III-2-1
|
17986 |
bleek |
bleek:
blèèk (Q086p Eigenbilzen),
he͂ ès zoo blēk (Q086p Eigenbilzen)
|
Flets: ongezond bleek of vaal van gelaatskleur (flets, geeps, kwips, pips). [N 84 (1981)] || hij is zo bleek [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
24978 |
blijven hangen, blijven plakken |
plakken:
plekken (Q086p Eigenbilzen)
|
ergens steeds maar blijven, niet weg willen gaan [kleven, pekken, hukken, persten, plersten, pleisteren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24969 |
blijven wachten |
blijven:
bleeven (Q086p Eigenbilzen),
bleven (Q086p Eigenbilzen)
|
blijven [ZND 25 (1937)] || niet verder gaan, blijven [letten, banken, banketeren, wijlen, blijven] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18109 |
blikaars |
kontzweer:
kontzwèr (Q086p Eigenbilzen)
|
Uitslag, zweren op het achterwerk (blikaars, blikgat, blekker, blik). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
25111 |
bliksem, bliksemflits |
bliksem:
bliksem (Q086p Eigenbilzen)
|
bliksem, elektrische vonk die bij onweer van de ene wolk naar de andere of naar de aarde overspringt [bledderum, vuurlicht, weerlicht] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19371 |
bliksemafleider |
donderijzer:
donnerezer (Q086p Eigenbilzen)
|
Inrichting om de bliksem af te leiden en onschadelijk te maken; gewoonlijk een van het dak tot in de grond lopende metalen staaf (bliksemafleider, donderroede, donderkruit, donderspil) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
25113 |
bliksemen |
bliksemen:
het bliksemt (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen),
weerlichten:
het wêrlicht (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
bliksemen [ZND 21 (1936)] || het bliksemt [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
22353 |
blindemannetje spelen |
blinddoek:
blindoek spjeule (Q086p Eigenbilzen),
blindekoe:
blinde koe (Q086p Eigenbilzen),
blindemannetje:
blindemanneke (Q086p Eigenbilzen),
katerenmommen:
kaoteremomme (Q086p Eigenbilzen),
katermommen:
kaottermomme (Q086p Eigenbilzen)
|
Blindemannetje spelen. || het spel waarbij één van de spelers die de anderen moet vangen geblinddoekt is [kakkemommen, blindemannetje, blindekoe, blindekoekoek] [N 112 (2006)] || Het spel waarbij één van de spelers die de anderen moet vangen geblinddoekt is [kakkemommen, blindemannetje, blindekoe, blindekoekoek]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
25018 |
blinken, glimmen, glanzen |
blinken:
blinken (Q086p Eigenbilzen)
|
een glans van zich geven [glimmen, glanzen, blinken] [N 91 (1982)]
III-4-4
|