e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eigenbilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitschelden uitmaken: ootmaokən (Eigenbilzen), uitschuren: ootsjoeren (Eigenbilzen), verwijten: verwétən (Eigenbilzen) iemand smadelijke, honende woorden naar het hoofd werpen [uitkeken, uitjouwen, uitjuiwen, bellen, uitklappen, uitgodverren,uitschelden, uitsliepen [N 85 (1981)] || Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)] III-3-1
uitslag onder de neus uitslag: ootslaag (Eigenbilzen), ootslaoch (Eigenbilzen), ootsloag (Eigenbilzen) Uitslag, zweren onder de neus (futsel, logistgast). [N 84 (1981)] || Uitslag, zweren onder de neus (futsel, logistgast, uitslag, zweren). [N 107 (2001)] III-1-2
uitspannen uitspannen: ou̯tspanǝ (Eigenbilzen) Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.] I-10
uitstalling van het allerheiligste uitstalling van het allerheiligste: de ootstalling van het allerheiligste (Eigenbilzen), uitstelling: ootstelling (Eigenbilzen), uitstelling van het sacrament (<lat.): ootstelling van het sacremint (Eigenbilzen) Uitstalling, uitstelling van het Allerheiligste [oessjtellóng van t allerhillieg-ste?]. [N 96B (1989)] III-3-3
uitvlucht uitvluchtsel: ootvlègsel (Eigenbilzen) wat men aanvoert om iets niet te hoeven doen [uitvlucht, uitvluchtsel, uitmaak, uitmaaksel, flauws, zoeking] [N 85 (1981)] III-1-4
uitwerpselen stront: stront (Eigenbilzen) uitwerpselen [N 10c (1995)] III-1-1
urine pis: pis (Eigenbilzen, ... ), zeik: zeek (Eigenbilzen), zēk (Eigenbilzen) urine [N 10c (1995)] || urine van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting van vee. [N 38, 18d; JG 1a, 1b; monogr.] I-11, III-1-1
urineren pissen: pisse (Eigenbilzen, ... ), zeiken: zeke (Eigenbilzen), zēkǝ (Eigenbilzen) urineren [N 10c (1995)] || urineren van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting hebben, gezegd van vee. [N 38, 18b; JG 1a, 1b; monogr.] I-11, III-1-1
ursuline ursuline: n urselin (Eigenbilzen), urselin (Eigenbilzen) Een Ursulin [Ursulien]. [N 96D (1989)] III-3-3
vaandel drapeau (fr.): drapeau (Eigenbilzen), drappo (Eigenbilzen), vaan: vaon (Eigenbilzen), vlag: vlag (Eigenbilzen, ... ) de aan de stok gedragen doek met de kleuren of emblemen van een vereniging of gilde [vaandel, vendel, vaan] [N 112 (2006)] || De aan de stok gedragen doek met de kleuren of emblemen van een vereniging of gilde [vaandel, vendel, vaan]. [N 88 (1982)] || Vlag (Fr. drapeau), van drap (laken, lap stof). || Vlag, vaandel. III-3-2