33391 |
varkensstal, varkenshok |
varkenskot:
vǭ.rkǝskǫt (Q086p Eigenbilzen),
varkensstal:
vē̜ ̞.rkǝs[stal] (Q086p Eigenbilzen)
|
De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.]
I-6
|
33393 |
varkenstrog |
trog:
truǝx (Q086p Eigenbilzen),
tru̯ǫx (Q086p Eigenbilzen
[(mv tru̯ęx)]
)
|
De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d]
I-6
|
33396 |
varkenswei |
varkenshofje:
vɛrkǝs˱hē̜ ̞fkǝ (Q086p Eigenbilzen)
|
De met een houten schutting of prikkeldraad omheinde ruimte in de open lucht waar de varkens lopen. Vaak wordt de boomgaard als varkenswei gebruikt. [N 5A, 61a; N 76, 41a; A 10, 9e]
I-6
|
18427 |
vaste boord |
bandje:
benšə (Q086p Eigenbilzen),
boord:
bwot (Q086p Eigenbilzen)
|
Hoe noemt U: de boord [N 62 (1973)] || kraag, vaste halsboord van een overhemd [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34272 |
vaste uitwerpselen |
klunteren:
klentǝrǝn (Q086p Eigenbilzen)
|
In de vragen L 20, 22f en A 4, 22f werd ook gevraagd naar het gebruik van schapenmest. Uit de antwoorden blijkt dat schapenmest kon dienen als bemesting in het algemeen en als weiland- en bloembemesting. Ook vermengde men schapenmest met stalmest. Schapenmest werd wel eens gebruikt om stokbomen in te planten. [N 77, 122; L 20, 22f; A 4, 22f; A9, 24c]
I-12
|
33363 |
vaste voer- en drinkbak |
krib:
kręp (Q086p Eigenbilzen)
|
De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
23938 |
vasten |
nuchter blijven:
nuchter bleve (Q086p Eigenbilzen),
vasten:
vaste (Q086p Eigenbilzen),
vasten (Q086p Eigenbilzen)
|
Het zich geheel of gedeeltelijk onthouden van eten; in het bijzonder: slechts eenmaal per dag een volle maaltijd gebruiken, vasten [vaste, va.ste]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22648 |
vastenavond |
carnaval:
carnaval (Q086p Eigenbilzen),
vastelavond:
vasteloaved (Q086p Eigenbilzen),
vestelovend (Q086p Eigenbilzen),
vestəlu:vət (Q086p Eigenbilzen),
Mèt vesteloavet muste dch vermomme.
vesteloavet (Q086p Eigenbilzen),
Sub gevreer: t Doert nog lang ee t gevreer oot de grond ès, t ès al vestelaoved im.
vesteloaved (Q086p Eigenbilzen),
Sub mombakkes: Mèt vesteloavet zèt iederèèn ze mombakkes op.
vesteloavet (Q086p Eigenbilzen)
|
De optocht met carnaval [cavalcade]. [N 88 (1982)] || De zondag vóór Aswoensdag, vastenavond [vasteloaëved]. [N 96C (1989)] || vastenavond [RND] || Vastenavond.
III-3-2
|
23332 |
vastendag |
vastendag:
vastendaog (Q086p Eigenbilzen),
vastendoag (Q086p Eigenbilzen)
|
Een vastendag [vassendag, vasseldag]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23783 |
vastenpreek |
vastenpreek:
vasteprèk (Q086p Eigenbilzen),
vasteprèèk (Q086p Eigenbilzen)
|
De vastenpreek tijdens het lof op de zondagen van de vasten. [N 96C (1989)]
III-3-3
|