17683 |
bloed |
bloed:
bloed (Q086p Eigenbilzen)
|
bloed [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18138 |
bloeduitstorting |
blauwe plek:
blew plek (Q086p Eigenbilzen)
|
Hoe noemt u de geelachtig blauwe plekken op de huid, die een gevolg zijn van slaan, stoten of vallen? [DC 52 (1977)]
III-1-2
|
17684 |
bloedwei |
bloedwei:
bloedwei (Q086p Eigenbilzen)
|
Waterachtig vocht van het bloed (water, wee/wei) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
20693 |
bloedworst |
bloedworst:
bloedwjəs (Q086p Eigenbilzen)
|
bloedworst [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
24305 |
bloedzuiger |
echel:
echel (Q086p Eigenbilzen)
|
bloedzuiger [ZND 33 (1940)]
III-4-2
|
24470 |
bloei |
bloei:
blui̯ (Q086p Eigenbilzen)
|
Opgaven voor de uitdrukking "in (de) bloei staan"; het zelfstandig naamwoord. [L 32, 76; monogr.]
I-4
|
24523 |
bloeien |
bloeien:
blui̯ǝ (Q086p Eigenbilzen),
in bloei staan:
(-) stet in bloei (Q086p Eigenbilzen)
|
De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.] || in bloei staan [ZND 32 (1939)]
I-4, III-4-3
|
24471 |
bloem (alg.) |
bloem:
blomə (Q086p Eigenbilzen)
|
bloemen [RND]
III-4-3
|
24649 |
bloemknop |
bot:
bot (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
bot, knop [ZND 34 (1940)] || knop [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
31257 |
blok voor aambeeld of klein gereedschap |
blok:
blǫk (Q086p Eigenbilzen)
|
Het houten blok waarop aambeeld, speerhaken, staken etc. geplaatst worden. Het bestaat doorgaans uit het onderste, dikke gedeelte van de stam van een taaie boomsoort. Zie ook afb. 16. Bij de koperslager uit L 210 vormde het blok de basis voor de ezel, een aambeeldachtig hulpgereedschap dat bestond uit een soort stang waaraan aan één uiteinde een bolle of platte verhoging was aangebracht. In de bovenzijde van het blok waren gaten met verschillende diameters aangebracht die werden gebruikt wanneer in een metalen plaat een bol vlak moest worden geklopt. Vgl. ook de toelichtingen bij de lemmata "ezel" en "matrijs, holblok". Zie voor het woordtype knoer ook RhWb (IV) kol. 1069, s.v. ɛKnurzɛ: "knorriges Stück Holz, Baum-, Aststumpf, Wurzel, schwer spaltbar". De tussen haakjes geplaatste vormen zijn fonetisch gedocumenteerd in het lemma "aambeeld".' [N 33, 41; N 64, 32g; N 66, 13g; N 64, 32d; N 66, 13d; N 66, 5b; monogr.]
II-11
|