21394 |
vlag |
vaan:
voan (Q086p Eigenbilzen)
|
vlag [ZND 17 (1935)]
III-3-1
|
30487 |
vlaggen |
grozen:
grusǝ (Q086p Eigenbilzen)
|
Plaggen of zoden die als nokbedekking worden gebruikt. Tegenwoordig wordt de nok vooral afgedekt met behulp van vorstpannen. Zie ook het lemma 'Vorstpan' in wld II.8, pag. 86. [N F, 9; N 4A, 34b]
II-9
|
31276 |
vlakhamer |
platte chasse:
platǝ šaš (Q086p Eigenbilzen)
|
Hamer met een losse of vaste steel en een vlakke kop, waarop met een andere hamer geslagen wordt om een werkstuk vlak te maken. Zie ook afb. 37c. [N 33, 78-79; N 33, 82; N 33, 55]
II-11
|
19413 |
vlam |
vlam:
vlam (Q086p Eigenbilzen)
|
Vuurtong, vlam (vlam, laai) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33283 |
vlas hagen |
hagen:
hǭgǝ (Q086p Eigenbilzen)
|
Het op rijen zetten van vlas. In de twee Leuvense vragenlijsten is gevraagd naar het "hagen" van vlas of stenen (voor dit laatste zie aflevering II.8, lemma Hagen); wanneer is aangegeven dat de opgave op stenen betrekking heeft, is deze hier weggelaten. [L 1, a-m; L 26, 10]
I-5
|
17751 |
vlechten |
vlechten:
vlèchten (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen),
vlèchtte (Q086p Eigenbilzen)
|
lokken haar op regelmatige wijze kruizelings door elkaar strengelen [vlechten, breien] [N 86 (1981)] || Vlechten. Lokken haar op regelmatige wijze kruizelings door elkaar strengelen [vlechten, breien] [N 114 (2002)]
III-1-1
|
30183 |
vlechtlatten |
vitshouter:
fetshǭtǝr (Q086p Eigenbilzen)
|
Latten die op korte afstand van elkaar verticaal tussen de regels bevestigd worden. Door de latten worden vervolgens de twijgen gevlochten. [N 4A, 53a; N 31, 45d; Vld]
II-9
|
30184 |
vlechttwijgen |
vitsstekken:
fetsstɛkǝ (Q086p Eigenbilzen)
|
De twijgen die horizontaal door de vlechtlatten worden gevlochten. [N 4A, 53b; N 31, 45d; monogr.; div.]
II-9
|
23942 |
vlees derven |
vlees derven:
Vléésderven (Q086p Eigenbilzen)
|
Zich onthouden van vlees e.d., zich vlees e.d. ontzeggen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33784 |
vlees- en spieraanzetting links en rechts op de borst |
kussens:
kɛsǝs (Q086p Eigenbilzen)
|
[N 8, 11; N 8, 31 en 32.2]
I-9
|