e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eigenbilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vlag vaan: voan (Eigenbilzen) vlag [ZND 17 (1935)] III-3-1
vlaggen grozen: grusǝ (Eigenbilzen) Plaggen of zoden die als nokbedekking worden gebruikt. Tegenwoordig wordt de nok vooral afgedekt met behulp van vorstpannen. Zie ook het lemma 'Vorstpan' in wld II.8, pag. 86. [N F, 9; N 4A, 34b] II-9
vlakhamer platte chasse: platǝ šaš (Eigenbilzen) Hamer met een losse of vaste steel en een vlakke kop, waarop met een andere hamer geslagen wordt om een werkstuk vlak te maken. Zie ook afb. 37c. [N 33, 78-79; N 33, 82; N 33, 55] II-11
vlam vlam: vlam (Eigenbilzen) Vuurtong, vlam (vlam, laai) [N 79 (1979)] III-2-1
vlas hagen hagen: hǭgǝ (Eigenbilzen) Het op rijen zetten van vlas. In de twee Leuvense vragenlijsten is gevraagd naar het "hagen" van vlas of stenen (voor dit laatste zie aflevering II.8, lemma Hagen); wanneer is aangegeven dat de opgave op stenen betrekking heeft, is deze hier weggelaten. [L 1, a-m; L 26, 10] I-5
vlechten vlechten: vlèchten (Eigenbilzen, ... ), vlèchtte (Eigenbilzen) lokken haar op regelmatige wijze kruizelings door elkaar strengelen [vlechten, breien] [N 86 (1981)] || Vlechten. Lokken haar op regelmatige wijze kruizelings door elkaar strengelen [vlechten, breien] [N 114 (2002)] III-1-1
vlechtlatten vitshouter: fetshǭtǝr (Eigenbilzen) Latten die op korte afstand van elkaar verticaal tussen de regels bevestigd worden. Door de latten worden vervolgens de twijgen gevlochten. [N 4A, 53a; N 31, 45d; Vld] II-9
vlechttwijgen vitsstekken: fetsstɛkǝ (Eigenbilzen) De twijgen die horizontaal door de vlechtlatten worden gevlochten. [N 4A, 53b; N 31, 45d; monogr.; div.] II-9
vlees derven vlees derven: Vléésderven (Eigenbilzen) Zich onthouden van vlees e.d., zich vlees e.d. ontzeggen. [N 96D (1989)] III-3-3
vlees- en spieraanzetting links en rechts op de borst kussens: kɛsǝs (Eigenbilzen) [N 8, 11; N 8, 31 en 32.2] I-9