24348 |
vleesmade, larve van de bromvlieg |
made:
mooi (Q086p Eigenbilzen)
|
made [ZND 38 (1942)]
III-4-2
|
21442 |
vleien |
de blok slepen:
de blok sleipen (Q086p Eigenbilzen),
fletsen:
Hē kan fletsən (Q086p Eigenbilzen),
flikflooien:
Van Dale: flikflooien, 1. met baatzuchtige bedoelingen vleien, kruipen; -2. aanhalerig liefkozen.
flikflooien (Q086p Eigenbilzen),
mouwvegen:
mouwvêgən (Q086p Eigenbilzen)
|
een bloksleper (vleier) of andere woorden voor vleier, mouwveger enz. [ZND 32 (1939)] || Hij kan flikflooien (laag vleien, mouwstrijken, enz.). [ZND 23 (1937)] || iemand dingen zeggen die hem aanstaan en aangenaam zijn, maar die overdreven en onwaar zijn, om bij hem in een goed boekje te komen staan [mouwvegen, mouwstrijken, afluizen, fletsen, lemmen, loeflokken, vleien, bakkeleien, flodderen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19127 |
vleier |
fletser:
fletsen (Q086p Eigenbilzen),
flikflooier:
flikflooier (Q086p Eigenbilzen),
mouwveger:
mouwveger (Q086p Eigenbilzen)
|
een bloksleper (vleier) of andere woorden voor vleier, mouwveger enz. [ZND 32 (1939)] || een persoon die graag vleit [zie vraag 365] [bloksleep, bloksleper, fleerbaard, kontekruiper, mouwveger] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
22154 |
vleugel |
vleugel:
vljegel (Q086p Eigenbilzen)
|
vleugel: elk der beide lichaamsdelen van vogels die hun tot vliegen dienen (wiek, zwing, vlerk, vleugel) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
19452 |
vliegenraam, hor |
vliegenraam:
vliegeroam (Q086p Eigenbilzen)
|
Vlechtwerk van metaaldraad in een raam gevat dat voor een venster wordt gezet om het binnenvliegen van insekten te beletten (hor, horretje, zeef, draad) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
22375 |
vlieger |
vlieger:
vlieger (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen,
Q086p Eigenbilzen,
Q086p Eigenbilzen),
waaier:
/
waaier (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
/ [SND (2006)] || Het speelgoed bestaande uit een licht gestel, met papier bespannen, dat aan een lang touw in de lucht opgelaten wordt [vlieger, boog, draak, beugel, vliegaard, vliegerd]. [N 88 (1982)] || Lievelingsspel 3. [SND (2006)]
III-3-2
|
21192 |
vliegtuig |
vliegmachine:
vliegmesjien (Q086p Eigenbilzen)
|
het toestel waarmee men kan vliegen [vliegtuig, vliegmachine, vlieger] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21193 |
vliegveld |
vliegplein:
vliegplein (Q086p Eigenbilzen)
|
het grote, effen terrein met verharde banen van waaraf vliegtuigen kunnen opstijgen en waar zij weer kunnen landen [vliegveld, vliegplein] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19380 |
vliering |
zoller:
zoller (Q086p Eigenbilzen)
|
Verdieping boven een zolder, onder de pannen, meestal gebruikt als opslagruimte (vliering, scheerzolder, bovenzolder, hanezolder) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24392 |
vlinder |
pepel:
pi:əpəl (Q086p Eigenbilzen),
piepel (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen),
pīpəl (Q086p Eigenbilzen)
|
vlinder [GV Gr (1935)], [ZND 16 (1934)], [ZND 18G (1935)] || vlinder, pepel [RND]
III-4-2
|