18576 |
vrouwenondergoed |
ondergoed:
ondergoed (Q086p Eigenbilzen),
vrouwenondergoed:
vraeweonnergoëd (Q086p Eigenbilzen),
vrewwe onnergoed (Q086p Eigenbilzen),
vrewwe-ondergoed (Q086p Eigenbilzen)
|
Ondergoed voor vrouwen. [DC 62 (1987)] || Vrouwenondergoed [ook: lingerie, linergie?] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18598 |
vrouwenonderhemd? |
hemd:
himme (Q086p Eigenbilzen),
vrouwluihemd:
vreleihemə (Q086p Eigenbilzen)
|
onderhemd voor vrouwen [N 25 (1964)] || Onderhemd voor vrouwen. Hoe noemt men in uw dialect het hemd dat onder de bovenkleding wordt gedragen, direct op het lichaam: van vrouwen? [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
20467 |
vrouwziek |
hoerjager:
hoerjèger (Q086p Eigenbilzen)
|
vrouwziek [keeterig] [N 10C (zj)]
III-2-2
|
24515 |
vrucht zetten |
spenen:
spènen (Q086p Eigenbilzen)
|
Vruchten vormen, vrucht zetten (spenen, laden). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21584 |
vruchtgebruik |
vruchtgebruik:
vruchtgebreek (Q086p Eigenbilzen)
|
hoe heet het levenslang vruchtgebruik van een goed bv. van een huis ? [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
20184 |
vruchtvlies |
watervlies:
woatervlies (Q086p Eigenbilzen)
|
Vlies waarin het ongeboren kind zich bevindt (helm). [N 115 (2003)]
III-2-2
|
24966 |
vuil waterx |
smerig water:
smèrig woater (Q086p Eigenbilzen)
|
vuil water [mooswater, getwater] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17658 |
vuist |
vuist:
voos (Q086p Eigenbilzen)
|
vuist [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22342 |
vuistslag op de rug |
dof:
korte oe
doef (Q086p Eigenbilzen)
|
Een slag met de vuist op de rug (bij sommige kinderspelen). [ZND 33 (1940)]
III-3-2
|
19813 |
vuurtang, sinteltang |
vuurtang:
virtaŋ (Q086p Eigenbilzen)
|
vuurtang [N 05A (1964)]
III-2-1
|