17929 |
wandelen |
wandelen:
wandelen (Q086p Eigenbilzen)
|
Wandelen: gemakkelijk en zonder zich in te spannen gaan (wandelen, kuieren, kachelen, tuinen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24346 |
wandluis |
wandluis:
fon. var. van "wandluis"niet overgenomen
wandluis (Q086p Eigenbilzen)
|
wandluis [ZND 34 (1940)]
III-4-2
|
17755 |
wang |
wang:
wangən (Q086p Eigenbilzen)
|
hoe heet het zijvlak van het aangezicht ? Vertaal: zij heeft rode ... [ZND 36 (1941)]
III-1-1
|
18268 |
want |
moffel:
muffəl (Q086p Eigenbilzen),
mufələ (Q086p Eigenbilzen)
|
want, handschoen waarvan de vier vingers samen zitten [ZND 35 (1941)] || wanten, met duim maar zonder vingers [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25204 |
warm weerx |
warm (weer):
werm wèèr (Q086p Eigenbilzen)
|
warm, gezegd van het weer [smoel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19714 |
wasbord |
wasplank:
wasplank (Q086p Eigenbilzen)
|
de plank waarover gegolfd zink geslagen is, waarop men vuil goed wast (troffel, roefel, wasbord) [N 90 (1982)]
III-2-1
|
23597 |
wasdraad |
wiek:
wiek (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
De in was gedrenkte draad, gebruikt om kaarsen aan te steken [spintlicht?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19658 |
wasgoed |
strijkgoed:
(van strijken).
streekgoed (Q086p Eigenbilzen)
|
Hoe noemt u het pas gewassen en gedroogd wasgoed? [N105 (2000)]
III-2-1
|
19669 |
wasknijper |
pitser:
petsərs (Q086p Eigenbilzen)
|
klemmende houtjes om de wasch op de drooglijn vast te maken [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
23443 |
wastafeltje in de sacristie |
lavabo (lat.):
de lavabo (Q086p Eigenbilzen)
|
Het wastafeltje of fonteintje in de sacristie, lavabo. [N 96A (1989)]
III-3-3
|