e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eigenbilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wandelen wandelen: wandelen (Eigenbilzen) Wandelen: gemakkelijk en zonder zich in te spannen gaan (wandelen, kuieren, kachelen, tuinen). [N 84 (1981)] III-1-2
wandluis wandluis: fon. var. van "wandluis"niet overgenomen  wandluis (Eigenbilzen) wandluis [ZND 34 (1940)] III-4-2
wang wang: wangən (Eigenbilzen) hoe heet het zijvlak van het aangezicht ? Vertaal: zij heeft rode ... [ZND 36 (1941)] III-1-1
want moffel: muffəl (Eigenbilzen), mufələ (Eigenbilzen) want, handschoen waarvan de vier vingers samen zitten [ZND 35 (1941)] || wanten, met duim maar zonder vingers [N 23 (1964)] III-1-3
warm weerx warm (weer): werm wèèr (Eigenbilzen) warm, gezegd van het weer [smoel] [N 81 (1980)] III-4-4
wasbord wasplank: wasplank (Eigenbilzen) de plank waarover gegolfd zink geslagen is, waarop men vuil goed wast (troffel, roefel, wasbord) [N 90 (1982)] III-2-1
wasdraad wiek: wiek (Eigenbilzen, ... ) De in was gedrenkte draad, gebruikt om kaarsen aan te steken [spintlicht?]. [N 96B (1989)] III-3-3
wasgoed strijkgoed: (van strijken).  streekgoed (Eigenbilzen) Hoe noemt u het pas gewassen en gedroogd wasgoed? [N105 (2000)] III-2-1
wasknijper pitser: petsərs (Eigenbilzen) klemmende houtjes om de wasch op de drooglijn vast te maken [ZND 36 (1941)] III-2-1
wastafeltje in de sacristie lavabo (lat.): de lavabo (Eigenbilzen) Het wastafeltje of fonteintje in de sacristie, lavabo. [N 96A (1989)] III-3-3