e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eigenbilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
waterdamp, wasem damp: damp (Eigenbilzen), waterdamp: wōͅtərdamp (Eigenbilzen) damp [ZND 33 (1940)] || Zichtbaar gasmengsel dat bij het koken van water opstijgt (damp, blaak) [N 79 (1979)] III-2-1
waterdichte laars waterstevel: waterstievel (Eigenbilzen) laars, lange waterdichte ~ waarvan de schacht tot aan de lies reikt [watersjtievel, lieslaars] [N 24 (1964)] III-1-3
waterdorpel vensterbank: venstǝrbaŋk (Eigenbilzen), vensterdorpel: venstǝrdølpǝr (Eigenbilzen) Horizontale laag bakstenen of natuursteen aan de onderkant van een raamkozijn. De waterdorpel wordt vooral toegepast bij zeer dikke muren. Wordt de dorpel uit bakstenen samengesteld, dan worden deze gemetseld in de vorm van een afwaterend gestelde rollaag. Zie ook afb. 57e. In Q 194 werd voor een waterdorpel gebruik gemaakt van 'ijzerklinkers' ('īzǝrklēŋkǝrs'), in K 353 van arduin. [N 55, 44c; N 32, 12c; L 31, 12a; monogr.; S 39, add.; A 46, 10c, add.] II-9
waterhoen waterhennetje: waterhin(neke) (gew.uitspr.) (Eigenbilzen), woaterhinke (Eigenbilzen) waterhoen || waterhoen (33 rode bles en wit onder de staart, die vaak wordt opgewipt; algemeen [N 09 (1961)] III-4-1
waterketel, moor moor: mōr (Eigenbilzen) de gewone ketel om water te koken (fr. bouilloire) [ZND 36 (1941)] III-2-1
waterloot scheut: op de boom  sjwut (Eigenbilzen), wis: afgesneden  wis (Eigenbilzen) Een tak die ontstaat op de stam (dief, waterlot). [N 82 (1981)] III-4-3
waterpokken waterpokken: woaterpokke(n) (Eigenbilzen), wijnpokken: weenpokken (Eigenbilzen), windpokken: windpokke (Eigenbilzen) Waterpokken: besmettelijke ziekte waarbij rode vlekjes op de huid ontstaan die in blaartjes overgaan (windpokken, wijnpokken, respok). [N 107 (2001)], [N 84 (1981)] III-1-2
waterpomptang pomptang: pomptaŋ (Eigenbilzen) Stalen, verstelbare tang voor het vastgrijpen en monteren van pijpmateriaal, het vast- en losdraaien van moeren, etc. De tang heeft een getande, ronde bek waarmee het materiaal kan worden vastgeklemd. De afstand tussen de bekken van de tang is verstelbaar. Zie ook afb. 69. [N 33, 177; N 64, 52; monogr.] II-11
waterput put: pet (Eigenbilzen), peͅt (Eigenbilzen, ... ) [RND 08] [ZND 32 (1939)] I-7
watersnip watersnep: woatersnep (Eigenbilzen), woatersnèp (Eigenbilzen) watersnip || watersnip (27 lange recht bek; vliegt plotseling op van de waterkant; zigzagvliegend; houdt hoge stijg- en daalvluchten en maakt daarbij mekkerend geluid; jachtvogel [N 09 (1961)] III-4-1