18633 |
witte muts met een strik onder de kin |
slaapmuts:
slōpmeͅts (Q086p Eigenbilzen)
|
mutsje, witte ~ dat met een strik onder de kin wordt vastgeknoopt [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18618 |
witte muts met fijne plooien en een afhangend strookje |
pijpenmuts:
pēpəmeͅts (Q086p Eigenbilzen)
|
muts, witte ~ met fijne plooien om het voorhoofd en een afhangend strookje van achteren {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18656 |
witte muts met linten |
lintjesmuts:
lentšəsmeͅts (Q086p Eigenbilzen)
|
muts, witte ~ met linten {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18617 |
witte muts met sierkrans en afhangende linten |
pofmuts:
pufmeͅts (Q086p Eigenbilzen)
|
muts, grote witte ~ waarop een dikke hoefijzervormige krans met afhangende linten wordt gedragen {afb} [poffer-, kröl-, frul-, knip-, greute muts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33913 |
witte vlekken |
wild haar:
wølt hǭr (Q086p Eigenbilzen)
|
Kale plekken op de huid. Zij zijn een gevolg van zweren of verwondingen door de druk van zadel en tuig, ook van het toebrengen van slagen. Zie ook het lemma ''gedrukt'' (7.36). [N 8, 90s]
I-9
|
21873 |
woeker |
woeker:
woeker (Q086p Eigenbilzen)
|
onwettige winst die verkregen is door misbruik te maken van de nood van iemand anders bijv. door te veel rente te vragen [woeker, woekerij, usure] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17890 |
woelen |
woelen:
woele (Q086p Eigenbilzen),
wriemelen:
vriemele(n) (Q086p Eigenbilzen)
|
Woelen: onrustig heen en weer bewegen (woelen, sjravelen, sjörge) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
24907 |
woensdagx |
goensdag:
gunsdig (Q086p Eigenbilzen)
|
de vierde dag van de week, woensdag [goensdag] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21131 |
woest, wild rijden |
rotsen:
Van Dale: I. rotsen, (gew.) 1. rossen; - rondlopen; - 2. ravotten, stoeien.
rotsen (Q086p Eigenbilzen)
|
woest, wild rijden [rossen, rotsen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
28816 |
wol |
wol:
wol (Q086p Eigenbilzen)
|
Dierlijke spinvezel, afkomstig van de huidbedekking van vooral schapen (wol), koeien, geiten, kamelen enz. (haar) (Bonthond, s.v. ø̄wol of haarø̄). Hoewel de naam wol wordt gebruikt voor het haar van verschillende diersoorten, wordt, wanneer men van wol spreekt, meestal de wol van het schaap bedoeld. De waarde hiervan is afhankelijk van verschillende factoren: de fijnheid, de krul, de zacht- en soepelheid, de elasticiteit, de soliditeit, het warmtegevend vermogen enz. (Morand, pag. 58 en 59). [N 62, 75a; N 59, 201; L A1, 226; MW; monogr.]
II-7
|