23360 |
zijpad |
zijgang:
de zijgank (Q086p Eigenbilzen),
zijgeng (Q086p Eigenbilzen)
|
Elk van beide zijgangen [zijpad?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18360 |
zijspleet in de overrok |
scheurskot:
scheerskoet (Q086p Eigenbilzen)
|
zijspleet in de overrok waarlangs men bij de zak of tas in de onderrok kan komen [snijdersgat, schreursgat, sjeursloak] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
27824 |
zijwand |
komp:
(mv)
kompǝ (Q086p Eigenbilzen)
|
Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.]
I-13
|
24401 |
zilvervisje |
zilvervisje:
zilverveske (Q086p Eigenbilzen)
|
zilvervisje: Hoe heet het zilverkleurige glanzende insect dat in huis op donkere, vochtige plaatsen voorkomt en leeft van papier, enz. Het is heel snel en lijkt zich voort te bewegen als een vis in het water (--, suikergast, boekworm). [N100 (1997)]
III-4-2
|
18816 |
zin (lust) |
goesting:
gusting (Q086p Eigenbilzen)
|
het verlangen om iets te doen [lust, aard, troef, nijd, zin, goesting] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20166 |
zindelijk |
proper:
proper
prupper (Q086p Eigenbilzen),
zuiver:
’t es al ziever (Q086p Eigenbilzen),
zuiver
ziever (Q086p Eigenbilzen)
|
zindelijk; de aandrang der natuurlijke behoeften beheersend, zindelijk gezegd van kinderen [N 115 (2003)]
III-2-2
|
22771 |
zingen |
zingen:
zenge (Q086p Eigenbilzen)
|
III. zingen; hij zong; gezongen. [ZND 25 (1937)]
III-3-2
|
23502 |
zingende mis |
gezongen mis:
gezonge mès (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen),
zingende mis:
zengende més (Q086p Eigenbilzen)
|
Een mis waarin de gelovigen geestelijke liederen zingen [zingende mis, zingmès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
31189 |
zinkbewerker |
zinkbewerker:
zeŋk˱bǝwęrkǝr (Q086p Eigenbilzen)
|
Ambachtsman die zink en blik verwerkt, dakgoten herstelt, etc. Een aantal opgaven kunnen mogelijk meer algemeen van toepassing zijn op een loodgieter. [N 64, 161b; L 34, 17a-b; monogr.; div.]
II-11
|
19680 |
zitbank |
bank:
baŋk (Q086p Eigenbilzen)
|
op het eind van de bank [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|