30325 |
bovenlicht |
bovenlicht:
bwøvǝlext (Q086p Eigenbilzen),
overlicht:
jē̜vǝrlex (Q086p Eigenbilzen)
|
Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.]
II-9
|
17618 |
bovenlip |
bovenlip:
bweuve lip (Q086p Eigenbilzen),
bwuvelip (Q086p Eigenbilzen),
bwòvelip (Q086p Eigenbilzen)
|
bovenlip [N 10b (1961)] || Bovenlip (bovenlip, bovenste lip) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
33439 |
bovenste balken van de schelf |
overleghouter:
i̯ęvǝrlęqhǭtǝr (Q086p Eigenbilzen)
|
De bovenste balken van een schelf zijn ruwe, onbewerkte balkjes of stammetjes die dwars op de onderste balken van de schelf rusten en los naast elkaar worden gelegd. Vaak zijn het ook takken of latten. In elk geval is dit hout dunner dan dat van de onderste balken. Vaak wordt er geen onderscheid gemaakt tussen de onderste en de bovenste laag en stemmen de benamingen overeen. Ook komt het voor dat de bovenste laag niet of slechts uit roeden bestaat. Zie ook het lemma "onderste balken van de schelf" (3.4.2). Zie ook afbeelding 16.b bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schelf" (3.4.1). [N 4, 69; N 4A, 13b]
I-6
|
18310 |
bovenstuk van een jurk |
bloes:
bloes (Q086p Eigenbilzen)
|
lijfje, bovenstuk van jurk [baskien] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20140 |
box |
looprek:
loaprèk (Q086p Eigenbilzen)
|
toestel waarin men kinderen leert lopen [lei, stuik, looprek, loopwagen, loopkorf, loopmand] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
19406 |
braadpan |
braadpan:
broipan (Q086p Eigenbilzen)
|
Pan met dikke wand die geschikt is om er vlees in te braden (pan, vleespan, braadpan, pot) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20807 |
braadworst |
braadworst:
brôtwjəs (Q086p Eigenbilzen)
|
worst van rauw vlees [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
18953 |
braaf |
goed:
(= een goed mens).
e goed mins (Q086p Eigenbilzen)
|
met een goed karakter, alles doend zoals het hoort [braaf, gief] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33653 |
braakland |
braak:
brǭk (Q086p Eigenbilzen)
|
Stuk land of akker dat men één of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.]
I-8
|
24501 |
braambes |
bramelen:
brwømələn (Q086p Eigenbilzen)
|
braam(bessen) [RND]
III-4-3
|