e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eigenbilzen

Overzicht

Gevonden: 4312
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bovenlicht bovenlicht: bwøvǝlext (Eigenbilzen), overlicht: jē̜vǝrlex (Eigenbilzen) Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.] II-9
bovenlip bovenlip: bweuve lip (Eigenbilzen), bwuvelip (Eigenbilzen), bwòvelip (Eigenbilzen) bovenlip [N 10b (1961)] || Bovenlip (bovenlip, bovenste lip) [N 106 (2001)] III-1-1
bovenste balken van de schelf overleghouter: i̯ęvǝrlęqhǭtǝr (Eigenbilzen) De bovenste balken van een schelf zijn ruwe, onbewerkte balkjes of stammetjes die dwars op de onderste balken van de schelf rusten en los naast elkaar worden gelegd. Vaak zijn het ook takken of latten. In elk geval is dit hout dunner dan dat van de onderste balken. Vaak wordt er geen onderscheid gemaakt tussen de onderste en de bovenste laag en stemmen de benamingen overeen. Ook komt het voor dat de bovenste laag niet of slechts uit roeden bestaat. Zie ook het lemma "onderste balken van de schelf" (3.4.2). Zie ook afbeelding 16.b bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schelf" (3.4.1). [N 4, 69; N 4A, 13b] I-6
bovenstuk van een jurk bloes: bloes (Eigenbilzen) lijfje, bovenstuk van jurk [baskien] [N 24 (1964)] III-1-3
box looprek: loaprèk (Eigenbilzen) toestel waarin men kinderen leert lopen [lei, stuik, looprek, loopwagen, loopkorf, loopmand] [N 115 (2003)] III-2-2
braadpan braadpan: broipan (Eigenbilzen) Pan met dikke wand die geschikt is om er vlees in te braden (pan, vleespan, braadpan, pot) [N 79 (1979)] III-2-1
braadworst braadworst: brôtwjəs (Eigenbilzen) worst van rauw vlees [ZND 21 (1936)] III-2-3
braaf goed: (= een goed mens).  e goed mins (Eigenbilzen) met een goed karakter, alles doend zoals het hoort [braaf, gief] [N 85 (1981)] III-1-4
braakland braak: brǭk (Eigenbilzen) Stuk land of akker dat men √©√©n of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.] I-8
braambes bramelen: brwømələn (Eigenbilzen) braam(bessen) [RND] III-4-3