e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eigenbilzen

Overzicht

Gevonden: 4312
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de communie brengen aan een zieke communie (<lat.) dragen: kemmiene draoge (Eigenbilzen), de communie (<lat.) brengen: de kommiene bringe noa ne zikke op den joste vredeg van de mund (Eigenbilzen) De communie brengen aan een zieke thuis, bijv. op de eerste vrijdag van de maand [inne ózzen Herrejot bringe, inne verzieë]. [N 96D (1989)] III-3-3
de dode naar de kerk brengen dragen: draoge (Eigenbilzen), het lijk naar de kerk dragen: het leek noa de kerk droage dwur de geboere (Eigenbilzen) het lijk naar de kerk brengen [bijv. door buurtbewoners] [N 96D (1989)] III-2-2
de doodsklok luiden voor dood luiden: het lujt vèr dood (Eigenbilzen) Het luiden voor iemand die pas gestorven is, een overledene overluiden [t loet tsóm doeëd, de doodsklok luiden, iemand ovverluuje?]. [N 96A (1989)] III-3-3
de echtelijke staat ehestand (du.): den ehestand (Eigenbilzen) de echtelijke staat, het gehuwde leven [ieësjtand] [N 96D (1989)] III-2-2
de eerste uitwerpselen van het veulen pek: pɛ̄k (Eigenbilzen) Zij vormen een zwarte, kleverige stof. [N 8, 58] I-9
de eg eegd/eeg: ē̜x (Eigenbilzen) Het vanouds bekende, uit een raam met pinnen bestaand werktuig, waarmee akkerland oppervlakkig bewerkt wordt. Dit lemma betreft de eg in het algemeen; benamingen voor de eg naar de vorm, naar het materiaal waarvan ze gemaakt kan zijn, en naar het te verrichten werk vindt men in de volgende lemmata. Hieronder worden de typen eegde, eegd/eeg en eg onderscheiden. Onder eegd/eeg zijn dialectvarianten met en zonder dentaal bijeengezet, omdat het i.v.m. met mogelijke apocope van de dentaal niet steeds duidelijk is of ze het ene dan wel het andere type vertegenwoordigen. In verband hiermee zijn achter de plaatsnummers (soms achter de enkelvoudsvarianten) ook de opgegeven meervoudsvormen vermeld. Onder verwijzing naar het hier gemaakte onderscheid (eegde, eeg(d), eg) wordt in de volgende lemmata het betrokken woord(deel) in de typen door [eg [JG 1a+ 1b; N 11, 67; N 11A, 154a; N 15, 4; N J, 10; N P, 18a; L 33, 52; A 13, 16a; A 40, 9; Gwn 7, 3; div.; monogr.] I-2
de eg lichten (de eg) lichten: lextǝ (Eigenbilzen) De eg tijdens het eggen met de egstok optrekken, om het onkruid e.d. van de tanden af te laten vallen. Om dit te bereiken kan men de eg ook laten "dansen": bij elke tweede stap trekt men de eg van achteren een weinig naar links (of rechts), waardoor ze een zigzaggende gang krijgt. Bij de onderstaande termen is het object steeds de eg. [JG 1a; JG 1b add.; N 11, 73 add.; N 11A, 166a; div.; monogr.] I-2
de heg knippen (de) haag scheren: hoag schère (Eigenbilzen) De heg knippen (knippen, scheren, vegen) [N 79 (1979)] III-2-1
de huiszegen bidden huiszegel afsmeken: den hoos zéngel oafsméke (Eigenbilzen) De Huiszegen bidden. [N 96B (1989)] III-3-3
de kaarsen aansteken aandoen: kjasse aandoen (Eigenbilzen), kjasse oandoen (Eigenbilzen), aansteken: de kjasse oanstéke (Eigenbilzen) De kaarsen aansteken [aanstèèke, aanstaoke?]. [N 96B (1989)] III-3-3