24052 |
de communie brengen aan een zieke |
communie (<lat.) dragen:
kemmiene draoge (Q086p Eigenbilzen),
de communie (<lat.) brengen:
de kommiene bringe noa ne zikke op den joste vredeg van de mund (Q086p Eigenbilzen)
|
De communie brengen aan een zieke thuis, bijv. op de eerste vrijdag van de maand [inne ózzen Herrejot bringe, inne verzieë]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20445 |
de dode naar de kerk brengen |
dragen:
draoge (Q086p Eigenbilzen),
het lijk naar de kerk dragen:
het leek noa de kerk droage dwur de geboere (Q086p Eigenbilzen)
|
het lijk naar de kerk brengen [bijv. door buurtbewoners] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
23471 |
de doodsklok luiden |
voor dood luiden:
het lujt vèr dood (Q086p Eigenbilzen)
|
Het luiden voor iemand die pas gestorven is, een overledene overluiden [t loet tsóm doeëd, de doodsklok luiden, iemand ovverluuje?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20395 |
de echtelijke staat |
ehestand (du.):
den ehestand (Q086p Eigenbilzen)
|
de echtelijke staat, het gehuwde leven [ieësjtand] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
33845 |
de eerste uitwerpselen van het veulen |
pek:
pɛ̄k (Q086p Eigenbilzen)
|
Zij vormen een zwarte, kleverige stof. [N 8, 58]
I-9
|
32763 |
de eg |
eegd/eeg:
ē̜x (Q086p Eigenbilzen)
|
Het vanouds bekende, uit een raam met pinnen bestaand werktuig, waarmee akkerland oppervlakkig bewerkt wordt. Dit lemma betreft de eg in het algemeen; benamingen voor de eg naar de vorm, naar het materiaal waarvan ze gemaakt kan zijn, en naar het te verrichten werk vindt men in de volgende lemmata. Hieronder worden de typen eegde, eegd/eeg en eg onderscheiden. Onder eegd/eeg zijn dialectvarianten met en zonder dentaal bijeengezet, omdat het i.v.m. met mogelijke apocope van de dentaal niet steeds duidelijk is of ze het ene dan wel het andere type vertegenwoordigen. In verband hiermee zijn achter de plaatsnummers (soms achter de enkelvoudsvarianten) ook de opgegeven meervoudsvormen vermeld. Onder verwijzing naar het hier gemaakte onderscheid (eegde, eeg(d), eg) wordt in de volgende lemmata het betrokken woord(deel) in de typen door [eg [JG 1a+ 1b; N 11, 67; N 11A, 154a; N 15, 4; N J, 10; N P, 18a; L 33, 52; A 13, 16a; A 40, 9; Gwn 7, 3; div.; monogr.]
I-2
|
32791 |
de eg lichten |
(de eg) lichten:
lextǝ (Q086p Eigenbilzen)
|
De eg tijdens het eggen met de egstok optrekken, om het onkruid e.d. van de tanden af te laten vallen. Om dit te bereiken kan men de eg ook laten "dansen": bij elke tweede stap trekt men de eg van achteren een weinig naar links (of rechts), waardoor ze een zigzaggende gang krijgt. Bij de onderstaande termen is het object steeds de eg. [JG 1a; JG 1b add.; N 11, 73 add.; N 11A, 166a; div.; monogr.]
I-2
|
19450 |
de heg knippen |
(de) haag scheren:
hoag schère (Q086p Eigenbilzen)
|
De heg knippen (knippen, scheren, vegen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
23733 |
de huiszegen bidden |
huiszegel afsmeken:
den hoos zéngel oafsméke (Q086p Eigenbilzen)
|
De Huiszegen bidden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23594 |
de kaarsen aansteken |
aandoen:
kjasse aandoen (Q086p Eigenbilzen),
kjasse oandoen (Q086p Eigenbilzen),
aansteken:
de kjasse oanstéke (Q086p Eigenbilzen)
|
De kaarsen aansteken [aanstèèke, aanstaoke?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|