e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eigenbilzen

Overzicht

Gevonden: 4312
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dubbele toegangspoort van een gesloten erf inrijpoort: enręi̯pu̯ǫt (Eigenbilzen) De uit twee helften bestaande poort, die toegang geeft tot een door het woonhuis en de bedrijfsgebouwen omgeven binnenplaats. Zie ook het lemma "schuurpoort" (3.1.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 18 bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 5A, 77b; monogr.] I-6
duffel duffel: døfǝl (Eigenbilzen), duffeljas: dø̜fǝljas (Eigenbilzen) Dikke wollen stof met lang haardek. [N 62, 90; N 59, 201; MW] II-7
duif (alg.) duif: dooven hagən ... (Eigenbilzen), douf (Eigenbilzen) Duif. || Duivenhouden is een ... (iest dat gedaan wordt om de tijd te korten). [ZND 28 (1938)] III-3-2
duif met één of meer witte pennen witscheer: Os witsheer hèèf wier goed gevlùgge heie, ze hao toch den tweede prees.  witsheer (Eigenbilzen) Witpen. III-3-2
duiken duiken: on t waoter dooken (Eigenbilzen) In het water duiken. [ZND 33 (1940)] III-3-2
duim duim: daum (Eigenbilzen) duim [N 10 (1961)] III-1-1
duimeling duimeling: dēməliŋk, -ə, -skə (Eigenbilzen) hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)] III-1-3
duitse mis duitse mis: duitse més (Eigenbilzen) Een Duitse mis, door de gelovigen samen gezongen [Duutsje zingmèa?]. [N 96B (1989)] III-3-3
duivel duivel: dievel (Eigenbilzen, ... ) De duivel [duvel, duuvel, deivel]. [N 96D (1989)] III-3-3
duivenhok duivenpolder: dōvǝpǫlǝr (Eigenbilzen), də doovəpollər (Eigenbilzen), duives: De slaog van n doves mut vjès het bèste op t ooste lègge.  doves (Eigenbilzen) Duivenhok. || Hoe heten de standplaatsen van de verschillende huisdieren, namelijk het duivenhok? [ZND 38 (1942)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker] I-6, III-3-2