34249 |
karnen |
boter draaien:
[boter] drīi̯ǝ (Q198p Eijsden),
[boter] drɛi̯ǝ (Q198p Eijsden),
boter stoten:
[boter] štūtǝ (Q198p Eijsden),
botter stoten:
[botter] štutǝ (Q198p Eijsden),
draaien:
drēi̯ǝ (Q198p Eijsden)
|
Het op en neer bewegen van de vetdeeltjes in de melk of room, zodat deze zich aan elkaar hechten en op die manier boter vormen. Boter maken. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [S 17; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; L 27, 68; A 7, 23; A 28, 7; Ge 22, 8; Vld.; monogr.; add. uit N 12; A 16; S]
I-11
|
34251 |
karnstaf |
stoter:
stytǝr (Q198p Eijsden),
štūtǝr (Q198p Eijsden)
|
Boterstoter bestaande uit een stok met een aan de onderzijde bevestigde plank die van gaatjes is voorzien. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 7, 19, 20, 21 en 23; A 16, 8, 8a, 8b en 8c; L 22, 8; L 27, 67 en 68; JG 1a, 1b, 1c; Ge 22, 18, 19 en 20; monogr.; add. uit: N 5A (I]
I-11
|
24333 |
karper |
karp:
kerp (Q198p Eijsden)
|
karper [SGV (1914)]
III-4-2
|
34630 |
karren |
karren:
karǝ (Q198p Eijsden)
|
Aanhoudend met de kar rijden voor een karwei. Bij uitbreiding ook: veel op en af lopen, fietsen, rijden. [N 17, 98]
I-13
|
19695 |
kast |
kast:
kaš (Q198p Eijsden)
|
kast [SGV (1914)]
III-2-1
|
19826 |
kat |
dakhaas:
daakhaas (Q198p Eijsden),
kat:
kat (Q198p Eijsden, ...
Q198p Eijsden)
|
Hoe noemt u een kat (poes, mies, kat, balkhaas, zandhaas, marol) [N 83 (1981)] || kat [SGV (1914)]
III-2-1
|
23213 |
katholiek |
katholiek (<fr.):
katteliek (Q198p Eijsden)
|
katholiek [SGV (1914)]
III-3-3
|
28768 |
katoen |
katoen:
katūn (Q198p Eijsden)
|
Uit katoendraden geweven stof. Leverancier van de katoendraad is een kruid-, struik- of boomachtige plant ø̄voor het grootste deel verbouwd in Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Egypte (macco of mako), Oost-Indië, China, Ethiopië en Ruslandø̄ (Bonthond, s.v. ø̄katoenø̄). [N 62, 85; N 62, 77; N 62, 75c; N 59, 201; MW; L 1a-m; L 27, 73; L 41, 40a; S 17; monogr.]
II-7
|
33453 |
kattegat |
kattelokje:
katǝlyǝkskǝ (Q198p Eijsden)
|
Een al dan niet afgeschermde opening onder in de schuurpoort die katten in staat stelt om de schuur in te gaan om muizen en ratten te vangen. Blijkbaar wordt deze opening ook door kippen gebruikt. [N 4A, 42i; monogr.]
I-6
|
24662 |
kattenstaart |
kattenstaart:
-
kattesjtart (Q198p Eijsden)
|
kattestaart
III-4-3
|