id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18216 | korte laars | halve stevel: haf sjtievele (Eijsden) | laars met een korte schacht die tot aan de kuit reikt [N 24 (1964)] III-1-3 |
18600 | korte onderbroek? | korte onderbroek: korte ongderbrook (Eijsden) | Korte onderbroek voor mannen. [DC 62 (1987)] III-1-3 |
18562 | korte overjas | jekker: gemaakt van Shetland-stof met steekzakken en tevens gewone zakken jekker (Eijsden), thans gebruikt jekker (Eijsden), stoep: sjtoep (Eijsden) | korte overjas (hoe zag deze eruit, van welke stof was deze gemaakt) [N 59 (1973)] || overjas, korte ~ [jekker, joep, stoep, baadje] [N 23 (1964)] III-1-3 |
34520 | kortwieken | snijden: šniǝ (Eijsden) | Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.] I-12 |
21657 | kosten | gelden: Algemene opmerking: invuller twijfelt over het spellingssysteem (Veldeke). Aangezien de lijst normaal (dus in gewoon Nederlands) is ingevuld, heb ik de lijst letterlijk overgenomen, dus niet(s) omgespeld! wat gèle de bagge? (Eijsden) | Kosten, waard zijn; "wat kosten de biggen tegenwoordig?"[doen, uitdoen, gelle, gelden, gille? "wat gelle de baggen?"] [N 21 (1963)] III-3-1 |
23274 | koster | koster: kəsjtər (Eijsden) | koster [RND] III-3-3 |
21339 | kostganger | kostganger: koschgenger (Eijsden) | kostganger [SGV (1914)] III-3-1 |
25168 | koud, mistig en somber weer | dompig (weer): doowmpeg (Eijsden), duister (weer): duuster wĕr (Eijsden), motlucht: ⁄n motloch (Eijsden), triestig (weer): triesjteg waer (Eijsden) | donker [~ weer] [SGV (1914)] || mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)] || mistige lucht [mok-, motlocht] [N 22 (1963)] || triest, stil weer [koereloeke] [N 22 (1963)] III-4-4 |
25235 | koude mist | koude mist: ⁄n kawwe miesj (Eijsden) | gure, koude mist [zoere mok] [N 22 (1963)] III-4-4 |
25109 | koude noordenwind, bijs | bijs: bijs (Eijsden), koude wind: ⁄ne kauwe weend (Eijsden) | koude [een ~ wind] [SGV (1914)] || koude noorderwind [bies] [N 22 (1963)] III-4-4 |