id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
30213 | nok | kapboom: kap˱bǫwm (Eijsden) | De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.] II-9 |
21348 | nors | bars: barsch (Eijsden) | norsch (barsch) [SGV (1914)] III-3-1 |
21651 | notariskosten | schrijfgeld: Algemene opmerking: invuller twijfelt over het spellingssysteem (Veldeke). Aangezien de lijst normaal (dus in gewoon Nederlands) is ingevuld, heb ik de lijst letterlijk overgenomen, dus niet(s) omgespeld! sjriefgèld (Eijsden) | gelden die bestemd zijn voor de notaris i.v.m. een openbare verkoping van onroerende goederen [ongelden, den bamis, onraad, herengeld?] [N 21 (1963)] III-3-1 |
21122 | noten afslaan | afhouwen: ideosyncr. aofhowwe (Eijsden), slaan: ideosyncr. schloen (Eijsden) | Noten afslaan (boeken, beuken slaan, rammelen, sloesteren). [N 82 (1981)] III-2-3 |
33501 | notendop | helle schil: ideosyncr. hèl schul (Eijsden) | De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)] I-7 |
18334 | nylonkous | nylon: nylons (Eijsden) | nylonkousen [N 24 (1964)] III-1-3 |
24903 | ochtend (vanmorgen | ochtend: mörrege (Eijsden), vuur de noon (Eijsden) | s morgens) [DC 65 (1990)], [SGV (1914)] III-4-4 |
24947 | oever | boord: bōērt (Eijsden), kant: kaant (Eijsden), oever: oover (Eijsden) | oever [SGV (1914)] || oeverhelling [SGV (1914)] III-4-4 |
33558 | okkernoot | noot: neut (Eijsden), nooit (Eijsden) | noot (vrucht) [SGV (1914)] || noten (mv.) [SGV (1914)] I-7 |
20547 | olie | olie: oèlie (Eijsden), smout: schmaat (Eijsden) | olie [SGV (1914)] III-2-3 |