33711 |
ontginnen |
breken:
brē̜ǝkǝ (Q198p Eijsden)
|
Het in cultuur brengen van woeste grond. [N 27, 5; N 11a, 112; monogr.]
I-8
|
17706 |
ontlasting hebben |
afgaan:
aofgaen (Q198p Eijsden),
bak duwen:
Kindertaal.
bak duie (Q198p Eijsden),
kakken:
kakke (Q198p Eijsden),
poepen:
pōēpe (Q198p Eijsden),
schijten:
schiete (Q198p Eijsden),
zijn behoefte doen:
z`n behoofte doen (Q198p Eijsden)
|
ontlasting hebben [afgon, leutere, driete, zijn gevoeg doen] [N 10c (1961)]
III-1-1
|
33544 |
onvolgroeide vrucht |
kwade lucht:
ideosyncr. = kwade lucht
koej loch (Q198p Eijsden)
|
Een onvolgroeide vrucht (krots, gast). [N 82 (1981)]
I-7
|
33682 |
onvruchtbare grond |
magere grond:
mǭǝgǝrǝ grōŋt (Q198p Eijsden)
|
Grond van slechte kwaliteit. De oorzaak kan verschillend zijn. Het gevolg is echter een slecht landbouwproduct. [N 27, 31; N 27, 29; N 11, 2d; N 11, 2f; A 10, 4; N 6, 33a; Vld.; monogr.]
I-8
|
25119 |
onweersbui |
donderbui:
donderbuij (Q198p Eijsden),
donderschoer:
⁄n dondersjoor (Q198p Eijsden),
onweersbui:
onwersbui? (Q198p Eijsden)
|
donderbui [SGV (1914)] || onweersbui [SGV (1914)] || onweersbui met veel regen en wind [schoer, donderschoer] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25176 |
onweerx |
onweer:
óngwaer (Q198p Eijsden)
|
onweer [N 22 (1963)]
III-4-4
|
20557 |
ooft |
ooften:
euf (Q198p Eijsden)
|
ooft [Willems (1885)]
III-2-3
|
17592 |
oog |
oog:
o.əgə (Q198p Eijsden),
ouw (Q198p Eijsden),
òuw (Q198p Eijsden)
|
ogen [RND] || oog [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
28875 |
oog van de naald |
lok:
luǝk (Q198p Eijsden)
|
De opening van de naald waardoorheen men de draad steekt. [N 59, 11b; Gi 1.IV, 13b; monogr.]
II-7
|
33023 |
oogst -opbrengst |
oogst:
[oogst] (Q198p Eijsden)
|
Oogst in de betekenis van "een goede oogst" of "de oogst staat er goed voor"; het tweede deel van deze laatste uitdrukking is ondergebracht in het volgende lemma. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen [oogst], [bouw] en [bouwt], zie het lemma ''oogst -werkzaamheden'' (4.1.2); de in dit lemma gedocumenteerde varianten van oogst komen daar ofwel in het geheel niet voor, ofwel (soms) als een wezenlijk andere variant. [N 15, 11; L 5, 29; L 39, 39; S 27; monogr.; add. uit N 15, 10 en12]
I-4
|