33901 |
rotstraal |
rotstraal:
rǫtštrǭl (Q198p Eijsden)
|
Ziekte bestaande in een rotting van de hoornstraal van de hoef, vooral tengevolge van het onhygiënische omstandigheden op stal zoals het langdurig staan in vochtige mest en urine, waardoor de hoeven verweken. Uit de straalgroeve loopt een wit, stinkend vocht. Als de straallederhuid eveneens wordt aangetast, kan kreupelheid optreden. Zie ook het lemma ''straalkanker'' (7.31). Zie afbeelding 15.' [A 48A, 18; N 8, 90l; N 52, 32c; monogr.]
I-9
|
20896 |
rotten |
verschrompelen:
ideosyncr.
verschreompeld (Q198p Eijsden),
vuilen:
ideosyncr.
vōele (Q198p Eijsden)
|
Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
20447 |
rouwsluier aan een hoed |
voile:
Voile.
vwal (Q198p Eijsden)
|
rouwsluier(s) aan een hoed [N 25 (1964)]
III-2-2
|
21330 |
royaal |
royaal (<fr.):
royaal (Q198p Eijsden)
|
gul [SGV (1914)]
III-3-1
|
24524 |
rozenbottel |
papenmuts:
papemöts (Q198p Eijsden)
|
rozenbottel [SGV (1914)]
III-4-3
|
20846 |
rozijn |
rozijn:
ideosyncr.
roezien (Q198p Eijsden)
|
Een gedroogde druif (rozijn, serzijn). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
20851 |
rozijnenbrood |
rozijnenmik:
rozijne miek (Q198p Eijsden)
|
brood, waarin rozijnen gebakken worden [N 29 (1967)]
III-2-3
|
17767 |
rug |
rug:
rök (Q198p Eijsden, ...
Q198p Eijsden)
|
rug [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
29078 |
rugband |
rugceintuur:
røksentȳr (Q198p Eijsden)
|
De band achter in de (driedelige) rug van een colbert. Vergelijk de lemmata ɛplatstukɛ en ɛjukstukɛ.' [N 59, 92]
II-7
|
29074 |
rugvoeringplooi |
reservevoering:
rǝsęrvǝvōreŋ (Q198p Eijsden)
|
Plooi in de voering in de middenrugnaad. [N 59, 119]
II-7
|