22327 |
spelletje |
potje:
putsje (Q198p Eijsden)
|
Het spelen van een spel door twee of meer personen [partijtje, potje, spelletje]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
32981 |
spelt |
spelt:
špɛltj (Q198p Eijsden)
|
Triticum spelta L. Een soort van grove tarwe die ook op schrale grond gedijt. Het is in Limburg weinig bekend. De opgave spang, afkomstig uit het materiaal Willems, is hier wel opgegeven vanwege associatie met "speld". [Wi 52; monogr.; add. uit JG 1b; L 39, 15]
I-4
|
33513 |
sperziebonen |
breekbonen:
ideosyncr.
breekboen (Q198p Eijsden),
prinsesbonen:
ideosyncr.
prinses-boen (Q198p Eijsden)
|
De gewone boon met gezwollen zaden, prinsesseboon,sperzieboon, (slaboon, kereboon, herenboon, boterboon, prinses, suikerboon). [N 82 (1981)]
I-7
|
26360 |
spie |
spie/spij:
špi (Q198p Eijsden)
|
Een stukje stof of voering dat tussen een inknipping wordt genaaid om een verwijding te verkrijgen (Meima I, pag. 45). Hierdoor ontstaat plaatselijk meer ruimte, in het bijzonder bij de schouders. [N 59, 100a]
II-7
|
19804 |
spiegel |
kraagspiegel:
krǭǝxšpigǝl (Q198p Eijsden)
|
De naad tussen kraag en revers, waar de kraag aan de revers wordt gehecht. [N 59, 122a]
II-7
|
21373 |
spijbelen |
plenken:
plenke (Q198p Eijsden)
|
spijbelen [SGV (1914)]
III-3-1
|
24379 |
spin |
spin:
schpèn (Q198p Eijsden),
špɛn (Q198p Eijsden),
Veldeke
sjpin (Q198p Eijsden),
’n sjpin (Q198p Eijsden),
vrijer:
Veldeke
vrijer (Q198p Eijsden),
Veldeke gekscherend
’n vrijer (Q198p Eijsden)
|
huisspin, kamerspin, die binnenshuis horizontale webben spant [N 26 (1964)] || spin [RND], [SGV (1914)] || spin [spinnekop, spinnenbijter, vrijer] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20121 |
spinnen |
spinnen:
špenǝ (Q198p Eijsden)
|
De handeling die met behulp van een spinnewiel werd verricht. Vooral voor vlas en hennep was het raadzaam de spinvingers nat te houden tijdens het spinnen. Hiervoor had men een klein potje met water aan rokken of wiel hangen (Weyns, pag. 844-845). Soms werden daartoe ook wel kleine, twee-orige kruikjes van ongeveer 7 cm hoog gebruikt, gebakken onder andere te Raeren. [N 34, C; RND 3; Wi 27; S 34; monogr.]
II-7
|
24381 |
spinnenweb |
spinnenweb:
špɛnəwɛp (Q198p Eijsden),
Veldeke
sjpinnewib (Q198p Eijsden)
|
spinnenweb [RND] || spinneweb [spinnegeweef, -gewep, -kop] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
28981 |
spinnetje, driehoekige trens |
flèche:
fliš (Q198p Eijsden)
|
Handgeborduurde hechting in de vorm van een driehoek, toegepast als versterking van de uiteinden van plooi, zak of split, of een vliegvormig gestikt hoekje tegen het uitscheuren. [N 62, 41b; N 59, 57; MW]
II-7
|