e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eijsden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
steenbakkersklei brikkenbakkersleem: brikǝbɛkǝrslēm (Eijsden) Algemene benaming voor de grondstof waarmee bakstenen vervaardigd worden. Doorgaans wordt alleen de leem gebruikt die direct onder de aardoppervlakte wordt aangetroffen (Donkers, pag. 21). [N 27, 48; N 98, 20; monogr.] II-8
steenbeitel kapbeitel: kāp˱bētǝl (Eijsden) Metalen werktuig om gaten in metselwerk te slaan en om iets uit of af te breken. De steenbeitel is vervaardigd uit een rechthoekige of ronde staaf ijzer die aan de onderzijde is aangepunt. Zie ook afb. 15. Met het woordtype 'rawlplug' wordt waarschijnlijk een 'rawlplugbeitel' bedoeld, een ronde beitel waarmee gaten voor rawlplugs worden gemaakt. De beitel wordt tijdens het slaan steeds een weinig gedraaid. Rawlplugs bestaan uit een stijf pennetje hennep en jute en worden gebruikt voor het bevestigen van voorwerpen aan muren die uit harde steen bestaan. [N 30, 16] II-9
steenboog steenklem: štēnklɛm (Eijsden) De uit twee gebogen ijzeren armen bestaande steenboog aan de kraanarm van de steenkraan, waarmee de molensteen gegrepen wordt. Aan het uiteinde van elke arm bevinden zich de steenogen die met behulp van pinnen in de kraangaten van de molensteen bevestigd kunnen worden. Zie ook afb. 86. [N O, 20d; Vds 204; Jan 182; Coe 165; Grof 198] II-3
steengal eksteroog: ēkstrou̯f (Eijsden) Een bloeduitstorting in de hoeflederhuid onder de hoefhoorn. Het is één van de meest voorkomende hoefgebreken. De ontsteking kan zich naar boven uitbreiden en een ernstige vorm van bloedvergiftiging aannemen, wat namen als kankerpoot en rotstraal verklaart. Zie de lemmata ''rotstraal'' (7.19) en ''straalkanker'' (7.31).' [A 48A, 16; N 52, 32e] I-9
steenkuip beschermkist: bǝšɛrǝmkiš (Eijsden) De houten of eventueel metalen kuip om de molenstenen heen die verhindert dat het meel verstuift. De kuip rust op een houten voet, het ringhout, en wordt aan de bovenzijde afgedekt met een uit één of meer delen bestaand deksel. Zie ook afb. 81 en 82. De meervoudige opgaven wijzen er waarschijnlijk op dat de kuip in die plaatsen uit verschillende segmenten bestaat. Zie ook het lemma ɛkuipstukkenɛ.' [N O, 19a; A 42A, 36; N D, 13; Sche 50; Vds 144; Jan 151; Coe 132; Grof 153; monogr.; N D, 33 add.] II-3
steenpuist, bloedzweer steenzweer: schteinzwĕr (Eijsden) steenpuist [SGV (1914)] III-1-2
steensoort die bij het bouwen van de oven is gebruikt vuurvaste steen: vȳrvaštǝ štęjn (Eijsden) Uit de opgaven blijkt dat niet steeds dezelfde steensoort wordt gebruikt bij het bouwen van de ovn. Ook wordt voor de binnenkant wel een andere steen gebruikt dan voor de buitenkant. Zo merkt de respondent van Q 113 op dat brikkenstenen voor de buitenkant en steensoort uit königswinter voor de binnen-kant benut worden. De woordtypen "leem", "zonnebakkersleem", pijpaarde", "chamotte" duiden op de grondstof en niet op de steensoort. Volgens de respondent van L 270 vormen vuurvaste tegels de vloer. In ditzelfde vlak moet men de woordtypen "plavuizen" en "leemplavuizen" interpreteren. Voor een uitgebreidere technische beschrijving van de ovenbouw zie men o.a. J. Weyns, Bakhuis en broodbakken in Vlaanderen, blz. 22 e.v. [N 29, 1c; monogr.] II-1
steenspie kijlen: kilǝ (Eijsden) De wiggen die men bij het ophijsen door middel van de steenreep tussen de molenstenen schuift. Zie ook afb. 87 en de toelichting bij het lemma ɛsteenreepɛ.' [N O, 20f; Jan 187] II-3
steiger stelling: štɛleŋ (Eijsden) De langs het bouwwerk opgetrokken stellage, bestaande uit houten of metalen palen en planken, waarop de metselaar staat tijdens zijn werkzaamheden. Een enkele houten steiger wordt opgebouwd uit verticaal geplaatste palen, de 'staanders', die enigszins hellend naar de muur in of op de grond geplaatst worden. Hieraan worden horizontaal met behulp van steigertouwen de 'aanbinders' gebonden. Op de aanbinders komen korte paaltjes te liggen, de 'kortelingen', die aan één eind op de aanbinder dragen en aan de andere kant in de daarvoor uitgespaarde steigergaten in de muur. Over de kortelingen worden de steigerplanken gelegd die de steigervloer vormen. Bij steigers waarvan de werkvloeren hoger dan 2,50 m boven de begane grond liggen, worden leuningen en kantplanken aangebracht. Vervolgens worden langs de buitenkant van de staanders langsschoren bevestigd. In het Standaardnederlands is het woord 'steiger' mannelijk, in een aantal plaatsen in met name Nederlands Limburg echter onzijdig. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een onzijdig genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [S 35; L B1, 172; N 32, 1a; N 32, 1c; monogr.; N 32, 2e] II-9
steken steken: schtēīke (Eijsden) steken [SGV (1914)] III-1-2