e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eijsden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
straling slechte pasvorm: šlē̜xtǝ pasvø̜rǝm (Eijsden) Straling of trekking in het pand door een te kleine vulling of doordat het binnenwerk te klein staat. [N 59, 95] II-7
stremsel vangsel: vɛŋsǝl (Eijsden) Het zuur dat bij de melk wordt gevoegd om het te laten stollen. [A 7, 26; N 3E (II] I-11
streng strang: štraŋk (Eijsden) Een streng garen, een gewonden en veelal ineengedraaide bundel waarin garen in de handel komt. De woordtypen lood, half lood, loodje en onsje duiden op een bepaalde hoeveelheid gewicht garen. [N 62, 56c; L 7, 58; L 28, 14; Gi 1.IV, 25; MW; S 36; monogr.] II-7
streng (bn.) strang: schtrang (Eijsden) streng (bijv. nw.) [SGV (1914)] III-1-4
streng garen [cf. wld ii.7: 24-25] strang: schtrank (Eijsden) streng (garen) [SGV (1914)] III-1-3
strepen maken op het deegbrood snijden: šni-jǝ (Eijsden) Met een mes of iets dergelijks strepen trekken op het deegbrood. Zie afb. 21. [N 29, 43; monogr.] II-1
stro struu: strȳ (Eijsden), štrȳ (Eijsden) Halmen van gedorst koren. De algemene benaming. Zie ook de toelichting bij paragraaf 6.4. [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 83] I-4
stroef sleeuw: schlie tan (Eijsden) sleeuwe tanden [SGV (1914)] III-2-3
stronk van de knotwilg vot: ideosyncr.  vot (Eijsden) Het korte onderstuk van een wilg wanneer de takken vlak boven de grond worden afgekapt. [N 82 (1981)] III-4-3
stronk van een struik stronk: de sjtronk (Eijsden) wortelklomp van een struik [N 27 (1965)] III-4-3