21377 |
stuiver |
knab:
Algemene opmerking: invuller twijfelt over het spellingssysteem (Veldeke). Aangezien de lijst normaal (dus in gewoon Nederlands) is ingevuld, heb ik de lijst letterlijk overgenomen, dus niet(s) omgespeld!
ene knab (Q198p Eijsden),
nikkeltje:
Algemene opmerking: invuller twijfelt over het spellingssysteem (Veldeke). Aangezien de lijst normaal (dus in gewoon Nederlands) is ingevuld, heb ik de lijst letterlijk overgenomen, dus niet(s) omgespeld!
e niekelke (Q198p Eijsden),
stuiver:
schtuiver (Q198p Eijsden)
|
stuiver [SGV (1914)] || stuiver, een ~ [5-centstuk] [stuiver, nikkel?]. Is er verschil in benaming tussen de oude nikkelen en de nieuwe bronzen stuiver? [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33643 |
stuk grond |
perceel:
perceel (Q198p Eijsden),
stuk:
štøk (Q198p Eijsden)
|
Een stuk land, een perceel grond, in het algemeen. [N 27, 2a en 5; Vld.; N 11A, 106 add.; monogr.]
I-8
|
20847 |
suiker |
suiker:
sòkker (Q198p Eijsden)
|
suiker [SGV (1914)]
III-2-3
|
33230 |
suikerbiet |
suikerkroot:
sukǝrkrōt (Q198p Eijsden)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
20785 |
suikerbrood |
klontjesmik:
klungsjesmiek (Q198p Eijsden),
suikermik:
soekermiek (Q198p Eijsden)
|
brood waarin suiker gebakken wordt [N 29 (1967)]
III-2-3
|
20358 |
suikeroom |
suikernonk:
soekernonk (Q198p Eijsden)
|
erfoom (suikeroom) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20260 |
suikertante |
suikertant:
soekertaant (Q198p Eijsden)
|
erftante (suikertante) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
28954 |
suçon, suçonnaad |
suçon:
søson (Q198p Eijsden)
|
Insnijding of inneming om lijn in een stuk te krijgen. Puntnaad in het algemeen. [N 59, 94a; monogr.]
II-7
|
20772 |
taai-taai |
peperkoekenmannetje:
paeëperkooke menneke (Q198p Eijsden)
|
taai-taai [N 29 (1967)]
III-2-3
|
20745 |
taart |
taart:
toert (Q198p Eijsden)
|
taart [SGV (1914)]
III-2-3
|