30051 |
uitzetplanken |
bouwplanken:
bǫwplāŋkǝ (Q198p Eijsden)
|
De planken die men gebruikt bij het uitzetten van een te bouwen huis. De uitzetplanken worden horizontaal tegen de piketten gespijkerd. In Q 111 werkte men bij het uitzetten niet met planken, maar met een koord. [N 30, 24c]
II-9
|
25523 |
uitzeven van de zemelen |
zeven:
zē̜vǝ (Q198p Eijsden)
|
Het verwijderen van de fijngemaakte hulzen uit het meel. Een eventueel object "meel" is niet gedocumenteerd [N 29, 13b; monogr.; N 29, 15c add.]
II-1
|
21387 |
unster |
pondel:
met ⁄ne pungel woage (Q198p Eijsden),
pungel (Q198p Eijsden)
|
unster (balans) [SGV (1914)] || unster [met een ~wegen] [SGV (1914)]
III-3-1
|
17699 |
urine |
pis:
pes (Q198p Eijsden),
pies (Q198p Eijsden, ...
Q198p Eijsden,
Q198p Eijsden),
water:
wòòter (Q198p Eijsden),
zeik:
zeik (Q198p Eijsden),
zēk (Q198p Eijsden),
zęi̯k (Q198p Eijsden)
|
urine [N 10c (1961)] || urine van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting van vee. [N 38, 18d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11, III-1-1
|
17700 |
urineren |
pissen:
pesǝ (Q198p Eijsden),
piesen (Q198p Eijsden),
piesse (Q198p Eijsden, ...
Q198p Eijsden),
wateren:
wòòtere (Q198p Eijsden),
zeiken:
zeiken (Q198p Eijsden),
zēkǝ (Q198p Eijsden),
zęi̯kǝ (Q198p Eijsden)
|
urineren [N 10c (1961)] || urineren van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting hebben, gezegd van vee. [N 38, 18b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11, III-1-1
|
34061 |
vaars |
vaars:
vi̯ēs (Q198p Eijsden)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|
19492 |
vaatdoek |
schotelsplag:
šotəlsplak (Q198p Eijsden)
|
vaatdoek [SGV (1914)]
III-2-1
|
28963 |
vademen |
door de naald halen:
dur dǝ nǭlt hūlǝ (Q198p Eijsden),
vamen:
vɛ̄mǝ (Q198p Eijsden)
|
Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.]
II-7
|
20330 |
vader |
pa:
paa (Q198p Eijsden, ...
Q198p Eijsden),
vader:
vader (Q198p Eijsden, ...
Q198p Eijsden)
|
(vader;) Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken? [DC 05 (1937)] || vader [SGV (1914)] || vader; (Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
23330 |
vagevuur |
vagevuur:
vagevuur (Q198p Eijsden)
|
vagevuur [SGV (1914)]
III-3-3
|