33511 |
boomgaard |
fruitwei:
frø̄t[wei} (Q198p Eijsden),
wei:
wei}* (Q198p Eijsden)
|
I-7
|
24845 |
boomkruin |
kruin:
kroen (Q198p Eijsden),
ideosyncr.
kroen (Q198p Eijsden)
|
boomkroon || De bladdragende takmassa (kroon, kapruin, kruin). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24511 |
boomstronk |
vot:
de vot (Q198p Eijsden)
|
boomstronk, de stomp-met-wortels van een afgehakte boom [N 27 (1965)]
III-4-3
|
33280 |
boon, algemeen |
bonen:
bunǝ (Q198p Eijsden),
bōnǝ (Q198p Eijsden),
boon:
bun (Q198p Eijsden)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5
|
18698 |
boordenknoopje |
bandjesknoopje:
bendsjeskneupke (Q198p Eijsden)
|
boordeknoopje [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18863 |
boos |
kwaad:
koed (Q198p Eijsden)
|
01; kwaad [SGV (1914)]
III-1-4
|
21302 |
borg |
borg:
ps. omgespeld volgens Frings.
bø͂ͅrg (Q198p Eijsden)
|
borg [SGV (1914)]
III-3-1
|
24981 |
borrelen (van water) |
bobbelen:
boebbelt (Q198p Eijsden)
|
bobbelen (t water bobbelt) [SGV (1914)]
III-4-4
|
19563 |
borrelglaasje |
drupjesglaasje:
drupkesglaeske (Q198p Eijsden)
|
jeneverglaasje met een voetje (borrel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
29043 |
borst inwerken |
borstpartij bewerken:
buǝšpǝrtęj bǝwē̜rǝkǝ (Q198p Eijsden)
|
Elk van de voorpanden van het colbert van kunstmatige borstwelving voorzien. Dit gebeurt door het aanbrengen van voeringdelen, de binnenvulling, het maken van figuurnaden, suçons, in panden en vulling en het in vorm strijken, dresseren, van de panden (Papenhuyzen III, pag 22-29). [N 59, 111; N 59, 113]
II-7
|