25209 |
windhoos |
houwmouwtje:
hamawke (Q198p Eijsden)
|
klein windhoosje, dwarrelig van bladeren en zand [echelstaart, keujmenke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18434 |
winkelhaak |
winkelhaak:
weŋkelhǭk (Q198p Eijsden),
winkelhoak (Q198p Eijsden)
|
Rechthoekige scheur in een kledingstuk. Een mogelijk verklaring van het woordtype vijf (c.q. fünf) geeft het WNT (XXI, pag. 536 s.v. ɛvijfɛ 4): ø̄Wat den vorm heeft van een cijfer ɛvijfɛ. Gewest. in het Zuiden als ben. voor een winkelhaak (scheur), die aan een Romeinse V doet denkenø̄.' [N 59, 192b; N 62, 43b; N 62, 43c; Gi 1.IV, 11; MW; S 44; monogr.] || winkelhaak [SGV (1914)]
II-7, III-1-3
|
22770 |
winnen |
winnen:
(w)ine (Q198p Eijsden)
|
winnen [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
18676 |
winterkleren |
wintergoed:
wingtergood (Q198p Eijsden),
winterkleren:
wingterkleier (Q198p Eijsden)
|
winterkleren [N 23 (1964)] || Winterkleren. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
24279 |
winterkoninkje |
koninkje:
kjuuningske (Q198p Eijsden)
|
Hoe heet de winterkoning? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
33238 |
winterwortelen |
poten:
pōǝtǝ (Q198p Eijsden),
wortelen:
wortǝlǝ (Q198p Eijsden)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
22373 |
wip |
wip:
/
Wip (Q198p Eijsden)
|
wip [SND (2006)]
III-3-2
|
22374 |
wippen |
wippen:
(w)ipe (Q198p Eijsden)
|
wippen [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
19306 |
wispelturig |
kwispelachtig:
kwispelechtig (Q198p Eijsden)
|
wispelturig [SGV (1914)]
III-1-4
|
25174 |
wisselvallig weer |
t weer staat te luimen]:
⁄t waer wit neet wat ⁄t wèl (Q198p Eijsden)
|
niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)]
III-4-4
|