25058 |
bundel, bussel |
bussel:
bössel (Q198p Eijsden)
|
bundel [SGV (1914)]
III-4-4
|
25251 |
bunder, maat van 10.000 m2 (hectare) |
bunder:
boonder (Q198p Eijsden)
|
bunder [SGV (1914)]
III-4-4
|
24459 |
bunzing |
fis:
vies (Q198p Eijsden),
vuur:
vör (Q198p Eijsden),
vuurder:
vörder (Q198p Eijsden, ...
Q198p Eijsden)
|
bunzing [DC 07 (1939)], [SGV (1914)] || ulk (bunzing) [SGV (1914)]
III-4-2
|
21303 |
buskruit |
pulver (<lat.):
polfer (Q198p Eijsden)
|
buskruit [SGV (1914)]
III-3-1
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
bos:
bǫs (Q198p Eijsden),
bussel:
bø̜sǝl (Q198p Eijsden),
schoof:
šoǝf (Q198p Eijsden)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
18586 |
bustehouder |
cache-corset (fr.):
cache-corset (Q198p Eijsden),
vast lijfje:
vasj lijfke (Q198p Eijsden)
|
bustehouder, steunlijfje voor de boezem [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20223 |
buurman |
nabuur:
naober (Q198p Eijsden)
|
buurman [SGV (1914)]
III-3-1
|
20241 |
buurt |
nabuurschap:
naoberschap (Q198p Eijsden)
|
buurt (in de ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
24604 |
canadapopulier |
canadas:
ideosyncr.
canadas (Q198p Eijsden, ...
Q198p Eijsden),
canadassen (Q198p Eijsden)
|
De canadese populier; kruising tussen de zwarte populier en amerikaanse soort (canada, kana, klaterboom, canadas, canidas, gauwgroot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18557 |
capuchon |
capuchon (fr.):
kappusjon (Q198p Eijsden),
kap:
kap (Q198p Eijsden),
patersmuts:
paotersmoets (Q198p Eijsden),
tentmuts:
tēntmoets (Q198p Eijsden)
|
capuchon van een regenmantel [tröt] [N 23 (1964)] || de capuchon [N 59 (1973)]
III-1-3
|