24738 |
dennentakje met een pluim |
pluis:
ideosyncr.
ploes (Q198p Eijsden)
|
Een takje met een pluim, aan een den (plos). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24537 |
dennenwortel |
penwortel:
⁄n peenwottel (Q198p Eijsden),
wortel:
ideosyncr.
wortel (Q198p Eijsden)
|
De wortel van een denneboom (puist, stronk, wortel, stol). [N 82 (1981)] || penvormige wortel van een denneboom [N 27 (1965)]
III-4-3
|
19167 |
deugniet |
deugeniet:
ps. deels omgespeld volgens Frings.
dø͂ͅ}geneet (Q198p Eijsden)
|
deugniet [SGV (1914)]
III-1-4
|
18291 |
deuk in een hoed |
vouw:
vaw (Q198p Eijsden)
|
deuk in een hoed [dömpel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
19684 |
deur |
deur:
dø̄r (Q198p Eijsden),
dø̜̄r (Q198p Eijsden)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]
II-9
|
33451 |
deurtje in een poortvleugel |
schuurpoortje:
šø̄rpȳrtšǝ (Q198p Eijsden)
|
Om aan personen toegang te verlenen en om dan niet de gehele vleugel te moeten openen is er in een poortvleugel vaak een deurtje, dat meestal niet tot beneden reikt, waardoor men echt binnen moet stappen. Vaak is het zo klein dat men slechts in gebukte houding er door kan. Meestal is de poortvleugel niet gehalveerd. Door de functionele overeenkomst zijn de benamingen soms ook in gebruik voor het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel (zie het lemma "onderdeur", 4.1.9). Doorgaans is uit de benamingen voor dergelijke deurtjes in de poorten van schuur en stal op te maken waar ze zich bevinden. Toegevoegd zijn ook de enkele aparte benamingen voor de toegangsdeur náást de poort. Zie ook afbeelding 18.f bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42b; N 4, 38; JG 1a en 1b; monogr.; add. uit N 5A, 77d]
I-6
|
18035 |
diarree |
schijvel:
[sic]
sjievel (Q198p Eijsden)
|
Diarree, buikloop (dunne, pruts). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21310 |
dief |
dief:
deef (Q198p Eijsden)
|
dief [SGV (1914)]
III-3-1
|
19080 |
dienst |
dienst:
deenst (Q198p Eijsden)
|
dienst [SGV (1914)]
III-1-4
|
24300 |
dier, beest |
dier:
deer (Q198p Eijsden)
|
dier [SGV (1914)]
III-4-2
|