24732 |
groei, wasdom |
groei:
ideosyncr.
greuj (Q198p Eijsden)
|
Groei, wasdom, levenskracht in planten (tier, krots). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17541 |
groeien |
groeien:
grø̄i̯ǝ (Q198p Eijsden),
wassen:
wasse (Q198p Eijsden)
|
De algemene benaming voor het groter worden van het gewas. Het oude Limburgse woord is wassen; zoals de kaart laat zien, komt de term groeien onder invloed van het Nederlands echter al in bijna heel Limburg voor. Aarden betekent eigenlijk "goed groeien, goede opbrengst laten verwachten", evenals (ge)dijen en tieren in het tweede deel van het lemma. De benaming struiken betekent "een struik vormen" in de uitdrukking "het koren is al goed gestruikt" (Q 111). De opgegeven antwoorden voor "dat gewas ''gedijt'' niet" staan achter in het lemma bijeen. [RND 124; L 32, 13; L 44, 45; monogr.; add. uit A 3, 16; L 4, 16; L A2, 374] || groeien: Groter worden: in grootte toenemen, gezegd van kinderen (groeien, wassen, profiteren). [N 84 (1981)]
I-4, III-1-1
|
24715 |
groeien, wassen |
groeien:
ideosyncr.
greuen (Q198p Eijsden),
wassen:
ideosyncr.
wasse (Q198p Eijsden)
|
Groeien, in grootte toenemen, gezegd van bomen, planten, bloemen (groeien, wassen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
25246 |
groeizaam weer |
wasbaar weer:
waasber waer (Q198p Eijsden, ...
Q198p Eijsden)
|
groeizaam weer (in de zomer) [vet] [N 22 (1963)] || mals regenachtig weer (in de zomer) [vers, vörs] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24594 |
groene berkentak |
berkentak:
ideosyncr.
berke-tak (Q198p Eijsden)
|
Een groene berketak (berkemei). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24466 |
groene bladluis |
bladluis:
bladloeues (Q198p Eijsden)
|
insectjes onder een blad, groen [DC 68 (1993)]
III-4-2
|
20778 |
groente |
groente:
ideosyncr.
greunte (Q198p Eijsden, ...
Q198p Eijsden),
moes:
ideosyncr.
moos (Q198p Eijsden)
|
De gewassen die door mensen als voedsel worden gebruikt in het algemeen (groente, potazzie). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33503 |
groente, algemeen |
groente:
ideosyncr.
greunte (Q198p Eijsden, ...
Q198p Eijsden),
moes:
ideosyncr.
moos (Q198p Eijsden)
|
De gewassen die door mensen als voedsel worden gebruikt in het algemeen (groente, potazzie). [N 82 (1981)]
I-7
|
21328 |
groentevrouw |
groentevrouw:
greuntevrouw (Q198p Eijsden)
|
groentevrouw [SGV (1914)]
III-3-1
|
32985 |
groenvoer |
groenvoer:
grø̄nvōr (Q198p Eijsden)
|
De algemene benaming voor het gewas dat wordt gebruikt als voeder voor de dieren. De afzonderlijke voedergewassen worden behandeld in aflevering I.5 in de paragraaf "voedergewassen". Bij het type snijkoren wordt opgemerkt: "vroeg gezaaid koren dat in de lente als groenvoer wordt afgemaaid". Bij het type bonenkoren: "omdat erna bonen werden verbouwd"; vergelijk ook in het lemma ''masteluin'' (1.2.11), sub haverbonen. Krokken is eigenlijk voederwikke; luzerne is een klaversoort. [N 11A, 28a; N M, 14; L 48, 26; Lu 2, 26; monogr.]
I-4
|