33254 |
bietenmolen |
krotenmolen:
krǫtǝmø̄lǝ (L288c Eind)
|
Instrument om voerderbieten in brokken te malen zodat de beesten deze eten kunnen. [N 18, 108; add. uit N 5A, 34d]
I-5
|
33247 |
bietenriek |
krotenriek:
krǫtǝrēk (L288c Eind)
|
Riek om bieten mee te verplaatsen. Doorgaans met minder tanden dan de aardappelriek, maar wel met bolletjes aan de uiteinden van de tanden om de bieten niet te beschadigen. Bij krotengaffel, achter in het lemma, wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat het stuk gereedschap 8 tot 10 tanden heeft. Vergelijk ook de toelichtingen bij de lemmaɛs Aardappelriek en Bietenkopper. [N 18, 25a, 25b en 64; JG 1d; A 28, 3; monogr.]
I-5
|
34345 |
biggen werpen |
baggen:
baqǝ (L288c Eind)
|
Biggen ter wereld brengen. [N 19, 13; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; N C, add.]
I-12
|
32547 |
biggenmand |
bak:
bak (L288c Eind)
|
Langwerpige gevlochten mand waarin men biggen naar de markt vervoert. Niet alle woordtypen duiden op een gevlochten mand. Een kurrenbak en een krat wijzen op een bak van planken gemaakt. [N 19, 29; monogr.]
I-12
|
18907 |
bijdehante vrouw; bijdehand |
betje bohei (rh.):
Betje beheî (L288c Eind),
gevieft:
gevief (L288c Eind),
gevieftj (L288c Eind),
qui-vive:
kevief (L288c Eind),
vlug:
vlök (L288c Eind),
vrij:
vrieë (L288c Eind)
|
bijdehand || bijdehand meisje || vrijpostig, bijdehand
III-1-4
|
19689 |
bijkeuken, achterkeuken |
bijkeuken:
bēi̯kyəkə (L288c Eind)
|
bijkeuken
III-2-1
|
20237 |
bijnaam |
bijnaam:
beejnaam (L288c Eind)
|
bijnaam
III-2-2
|
34306 |
binnenbeer |
binnenbeer:
benǝbīǝr (L288c Eind)
|
Mannelijk varken dat door geslachtelijke afwijking niet als zodanig herkenbaar is. Men noemt een varken een binnenbeer, als het slecht gesneden is of als men het moeilijk kan castreren. Doorgaans is het een mannelijk varken waarbij de teelballen niet zijn ingedaald. [N 19, 10; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 49e; monogr.; N 76, 10 add.]
I-12
|
33348 |
binnendeur tussen stal en schuur |
schuurdeurtje:
[schuur]dø̄rkǝ (L288c Eind)
|
De binnendeur tussen de stal en de schuur als die aan elkaar grenzen. De benamingen geven soms aan in welk deel van stal of schuur deze deur zich bevindt. Door deze deur wordt wel voer van de schuur naar de stal gebracht; ook kan men via deze deur binnenshuis tot in de schuur komen. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haakjes geplaatste woorddelen de lemmata "stal" (2.1.2) en "schuur" (3.1.1). [N 5A, 41c]
I-6
|
18529 |
binnenzak |
binnentas:
binnetes (L288c Eind)
|
binnenzak van een jas [binnetes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|