20244 |
rouw |
rouw:
De mannen droegen ten teken van rouwe een rouwband (zie ald.) en de vrouwen waren één jaar in het zwart gekleed bij de dood van hun echtgenoot
roûw (L288c Eind)
|
rouw
III-2-2
|
20426 |
rouwband |
rouwband:
roûwbânt (L288c Eind)
|
rouwband
III-2-2
|
20421 |
rouwbrief |
doodsbrief:
doeëtsbreef (L288c Eind),
rouwbrief:
roûwbreêf (L288c Eind)
|
rouwbrief || rouwbrief, doodsbericht
III-2-2
|
24524 |
rozenbottel |
hanenkul:
mv.
haankölle (L288c Eind),
papenkul:
paapekölle mv. (L288c Eind)
|
rozebottels || rozenbottel
III-4-3
|
21936 |
ruien |
ruizelen:
ruûzele (L288c Eind)
|
ruien
III-4-1
|
34022 |
rundvee |
vee:
viǝ (L288c Eind)
|
Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
29731 |
ruwe stenen |
zonnebakkers:
zonǝbɛkǝrs (L288c Eind)
|
In de zon gedroogde, maar nog niet gebakken stenen. In de zon gedroogde stenen werden soms gebruikt voor binnenmuren. Voorwaarde was dat ze niet met water in aanraking kwamen. Volgens de invuller uit Q 83 waren de stenen voldoende gedroogd, wanneer zij wit uitsloegen. Men zei dan: de stenen zijn wit (d\ stēn zen wet). [N 30, 53c; N 98, 107; N 98, 164; monogr.; S 37 add.; N 31, 14 add.]
II-8
|
24905 |
s woensdags |
de goensdag:
ps. blz. 99 van deel 2 (N-W). BNO.
degoonsdig (L288c Eind),
tegoonzig (L288c Eind)
|
s woensdags
III-4-4
|
21081 |
sabbelen |
lebberen:
Zit toch neet d¯n hieëlen aovuntj limmenaat te lebbere
lebbere (L288c Eind),
sabberen:
Verklw. e zabbertje: een snoepje
zabbere (L288c Eind)
|
drinken, sabbelen || sabbelen, op snoep zuigen
III-2-3
|
24372 |
salamander |
ekvis:
eêkvés (L288c Eind),
meerkol:
maerkol (L288c Eind)
|
salamander || watersalamander
III-4-2
|