e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eind

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
satijn satijn: sati.n, sǝti.n (Eind) Glanszijde, atlas, een oorspronkelijk alleen zijden, later ook halfzijden (katoen en zijde) gekeperde stof, zeer glad geweven, namelijk zo dat de bindingsknopen zoveel mogelijk over de oppervlakte verspreid liggen (Van Dale, pag. 2488). [N 62, 80a; N 62, 80b; N 62, 98; N 59, 201; MW; Wi 53; monogr.] II-7
savooiekool savooiekool: sevoeëje koeël (Eind) savoye kool I-7
schaal schaal: sxāl (Eind) schaal III-2-1
schaal van een ei schaal: sxāl (Eind) Het kalkachtige omhulsel van een ei. Onder het woordtype schaal verbergen zich twee verschillende woorden, die in het Nederlands zijn samengevallen, doordat de Westgermaanse ā van het eerste woord, dat "komvormig voorwerp" betekende, en de Westgermaanse a in open lettergreep van het tweede woord, dat "omhulsel" betekende, beide een lange ā opleveren. De meeste Limburgse dialecten onderscheiden echter nog steeds deze twee historische klinkers. In de westelijke helft van Belgisch Limburg (gebied I) heeft ''schaal'' "eierschaal" een vocalisme dat Westgermaanse ā voortzet, in de oostelijke helft, in heel Nederlands Limburg evenals in het noordoosten van de provincie Luik (gebied II) een dat Westgermaanse a in open lettergreep voortzet. In dat oostelijke gebied is daarnaast ook schaal met oude ā vaak bekend, maar het betekent er "groot, plat bord", "collecteschaal" of "weegschaal". In enkele noordwestelijke Belgisch Limburgse dialecten heeft algehele (gebied III) of gedeeltelijke (gebied IV) samenval van ā en a in open lettergreep plaatsgevonden, zodat er niet kan worden uitgemaakt op welke van de twee oorspronkelijk verschillende woorden het woordtype schaal er teruggaat. Zie hiervoor in de bibliografie Goossens 1967. Enkele Nederlands Limburgse gegevens bevatten een historische ā. Blijkbaar gaat het hier om verwarring met het woord ''schaal'' voor "schotel".' [N 19, 55a; JG 1b, 1c, 2c; A 39, 9a; A 39, 9b; monogr.] I-12
schande blamage: blamaasj (Eind) schande III-1-4
scharrelen dabben: dabǝ (Eind), scharren: sxɛrǝ (Eind) De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.] I-12
schaterlachen zich bescheuren: zich beschuuëre (Eind) uitbundig lachen III-1-4
schei scheien: sxęi̯ǝ (Eind) Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr] I-13
schelden, schimpen schelden: schêldje (Eind), schobben: schobbe (Eind), sjamfoeteren: schamfoetere (Eind), fr. Jean foutre  sjamfoetere (Eind) schelden III-1-4
schemering, valavond avonddonker: aovuntjdônkel (Eind), scheem: Schaduw.  scheem (Eind), uilenvlucht: BNO.  uûlevleûg (Eind), WB.  uûlevluuëg (Eind), valavond: (meervoud: valaovundje).  val⁄aovuntj (Eind) avondschemering, valavond || schemer, halfduister || schemeren; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] III-4-4