28797 |
satijn |
satijn:
sati.n, sǝti.n (L288c Eind)
|
Glanszijde, atlas, een oorspronkelijk alleen zijden, later ook halfzijden (katoen en zijde) gekeperde stof, zeer glad geweven, namelijk zo dat de bindingsknopen zoveel mogelijk over de oppervlakte verspreid liggen (Van Dale, pag. 2488). [N 62, 80a; N 62, 80b; N 62, 98; N 59, 201; MW; Wi 53; monogr.]
II-7
|
21025 |
savooiekool |
savooiekool:
sevoeëje koeël (L288c Eind)
|
savoye kool
I-7
|
19507 |
schaal |
schaal:
sxāl (L288c Eind)
|
schaal
III-2-1
|
34539 |
schaal van een ei |
schaal:
sxāl (L288c Eind)
|
Het kalkachtige omhulsel van een ei. Onder het woordtype schaal verbergen zich twee verschillende woorden, die in het Nederlands zijn samengevallen, doordat de Westgermaanse ā van het eerste woord, dat "komvormig voorwerp" betekende, en de Westgermaanse a in open lettergreep van het tweede woord, dat "omhulsel" betekende, beide een lange ā opleveren. De meeste Limburgse dialecten onderscheiden echter nog steeds deze twee historische klinkers. In de westelijke helft van Belgisch Limburg (gebied I) heeft ''schaal'' "eierschaal" een vocalisme dat Westgermaanse ā voortzet, in de oostelijke helft, in heel Nederlands Limburg evenals in het noordoosten van de provincie Luik (gebied II) een dat Westgermaanse a in open lettergreep voortzet. In dat oostelijke gebied is daarnaast ook schaal met oude ā vaak bekend, maar het betekent er "groot, plat bord", "collecteschaal" of "weegschaal". In enkele noordwestelijke Belgisch Limburgse dialecten heeft algehele (gebied III) of gedeeltelijke (gebied IV) samenval van ā en a in open lettergreep plaatsgevonden, zodat er niet kan worden uitgemaakt op welke van de twee oorspronkelijk verschillende woorden het woordtype schaal er teruggaat. Zie hiervoor in de bibliografie Goossens 1967. Enkele Nederlands Limburgse gegevens bevatten een historische ā. Blijkbaar gaat het hier om verwarring met het woord ''schaal'' voor "schotel".' [N 19, 55a; JG 1b, 1c, 2c; A 39, 9a; A 39, 9b; monogr.]
I-12
|
19129 |
schande |
blamage:
blamaasj (L288c Eind)
|
schande
III-1-4
|
34494 |
scharrelen |
dabben:
dabǝ (L288c Eind),
scharren:
sxɛrǝ (L288c Eind)
|
De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.]
I-12
|
19045 |
schaterlachen |
zich bescheuren:
zich beschuuëre (L288c Eind)
|
uitbundig lachen
III-1-4
|
34587 |
schei |
scheien:
sxęi̯ǝ (L288c Eind)
|
Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr]
I-13
|
19070 |
schelden, schimpen |
schelden:
schêldje (L288c Eind),
schobben:
schobbe (L288c Eind),
sjamfoeteren:
schamfoetere (L288c Eind),
fr. Jean foutre
sjamfoetere (L288c Eind)
|
schelden
III-1-4
|
25023 |
schemering, valavond |
avonddonker:
aovuntjdônkel (L288c Eind),
scheem:
Schaduw.
scheem (L288c Eind),
uilenvlucht:
BNO.
uûlevleûg (L288c Eind),
WB.
uûlevluuëg (L288c Eind),
valavond:
(meervoud: valaovundje).
val⁄aovuntj (L288c Eind)
|
avondschemering, valavond || schemer, halfduister || schemeren; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|