19935 |
schuur |
schuur:
sxø̄r (L288c Eind)
|
Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c]
I-6
|
33416 |
schuurpoort |
schuurpoort:
sxø̄rpǫrt (L288c Eind)
|
De grote dubbele deur die toegang geeft tot de schuur en de mogelijkheid biedt met de oogstwagens tot op de dorsvloer te rijden. Meervoudige opgaven benoemen de beide poortvleugels. Voor de behandeling van de namen van de poortvleugels en van het sluitwerk van de poort zie de paragraaf over de grote toegangspoort van de boerderij, par. 4.1. Zie ook het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en, voor de benaming dendeurtje, ook het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.12). Vergelijk ook de betekeniskaart van poort "schuurpoort" en "hek" in de aflevering over de landerijen (I.8). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 12 bij het lemma "schuur" (3.1.1). [N 5A, 51a; N 4, 37; JG 1a en 1b; A 10, 7b; Gwn 4, 10; monogr.]
I-6
|
19369 |
schuurtje |
kot:
koͅt (L288c Eind),
remise (fr.):
rəmīs (L288c Eind)
|
keet, hut || schuur
III-2-1
|
34522 |
seksen |
seksen:
sɛksǝ (L288c Eind)
|
Bij kuikentjes de haantjes van de hennetjes afzonderen en ze vervolgens doden. Haantjes zijn er minder nodig en het is onvoordelig om die lang eten te blijven geven. [N 19, 58; JG 1a, 1b]
I-12
|
19778 |
sering |
karneeltje:
genoemd naar H.Cornelius
kernieëlke (L288c Eind),
kerneeltje:
genoemd naar H.Cornelius
kernieëlke (L288c Eind),
kruidnagel:
kroêtnieëgel (L288c Eind, ...
L288c Eind)
|
sering
I-7, III-4-3
|
19401 |
servies |
servies:
sərvi.s (L288c Eind)
|
servies
III-2-1
|
33526 |
siererwt |
siererwten:
sierert (L288c Eind)
|
lathyrus
I-7
|
20879 |
sigaar |
sigaar:
Verklw. segaerke ¯n Segaarebéntje: sigarenbandje
segaar (L288c Eind)
|
sigaar
III-2-3
|
20569 |
sigarenpijpje |
roortje:
Uitsluitend verklw.
reurke (L288c Eind)
|
buisje van tabakspijp, sigarenpijpje
III-2-3
|
20880 |
sigaret |
sigaret:
Verklw. segrétje
segrét (L288c Eind)
|
sigaret
III-2-3
|