33936 |
bit |
gebit:
gebēt (L288c Eind)
|
IJzeren mondstuk aan het hoofdstel dat men een paard in de mond, boven de onderkaak legt, en waaraan de teugels bevestigd zijn. De meeste bitten bestaan uit een rechte stang, sommige hebben een beugel in het midden om te voorkomen dat het paard zijn tong op de stang legt. Voor enkele plaatsen (L 270, Q 75, 94, 169, 174 en179) wordt gemeld dat de opgegeven term ook ter aanduiding van het wolfsgebit gebruikt wordt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 19, 38b, 41; L 35, 45b; monogr.]
I-10
|
33937 |
bitstang |
los gebit:
lǫs ˲gǝbīę.t (L288c Eind),
stang:
staŋ (L288c Eind)
|
De ijzeren stang van het bit dat het paard in zijn mond heeft. De benaming voor dit onderdeel is vaak hetzelfde als die voor het bit in zijn geheel. [N 13, 42]
I-10
|
20748 |
bladerdeeg |
schilferdeeg:
schilferdeîg (L288c Eind)
|
bladerdeeg
III-2-3
|
24514 |
bladrozet van de paardebloem |
aardgal:
mv.
aertgalle (L288c Eind)
|
suikerij, wilde
III-4-3
|
19978 |
blaffen |
bellen:
beule (L288c Eind),
blaffen:
blaffe (L288c Eind)
|
blaffen
III-2-1
|
19458 |
blaker |
blaker:
blōͅkər (L288c Eind)
|
luchter
III-2-1
|
24363 |
blankvoorn, voorn |
geeloog:
gaeloug (L288c Eind),
ruts:
ruts (L288c Eind)
|
blankvoorn || voorn
III-4-2
|
24473 |
blauwe bosbes |
molsbeer:
môlsbieër (L288c Eind),
waalsbeer:
waolsbieër (L288c Eind)
|
bosbes || bosbes, blauw
III-4-3
|
19653 |
blauwsel |
blauwsel:
blau̯səl (L288c Eind)
|
zakje blauw, werd door de vrouwen gebruikt in de was. Deze kleurstof was verpakt in blauw-wit gestreepte pakjes. Na het spoelen van de was vplgde het bleken met zuiver water, waaraan men blauwsel als bleekmiddel toevoegde
III-2-1
|