e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eind

Overzicht

Gevonden: 1638
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bit gebit: gebēt (Eind) IJzeren mondstuk aan het hoofdstel dat men een paard in de mond, boven de onderkaak legt, en waaraan de teugels bevestigd zijn. De meeste bitten bestaan uit een rechte stang, sommige hebben een beugel in het midden om te voorkomen dat het paard zijn tong op de stang legt. Voor enkele plaatsen (L 270, Q 75, 94, 169, 174 en179) wordt gemeld dat de opgegeven term ook ter aanduiding van het wolfsgebit gebruikt wordt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 19, 38b, 41; L 35, 45b; monogr.] I-10
bitstang los gebit: lǫs ˲gǝbīę.t (Eind), stang: staŋ (Eind) De ijzeren stang van het bit dat het paard in zijn mond heeft. De benaming voor dit onderdeel is vaak hetzelfde als die voor het bit in zijn geheel. [N 13, 42] I-10
blad (alg.) blad: blaât (Eind) blad III-4-3
bladerdeeg schilferdeeg: schilferdeîg (Eind) bladerdeeg III-2-3
bladrozet van de paardebloem aardgal: mv.  aertgalle (Eind) suikerij, wilde III-4-3
blaffen bellen: beule (Eind), blaffen: blaffe (Eind) blaffen III-2-1
blaker blaker: blōͅkər (Eind) luchter III-2-1
blankvoorn, voorn geeloog: gaeloug (Eind), ruts: ruts (Eind) blankvoorn || voorn III-4-2
blauwe bosbes molsbeer: môlsbieër (Eind), waalsbeer: waolsbieër (Eind) bosbes || bosbes, blauw III-4-3
blauwsel blauwsel: blau̯səl (Eind) zakje blauw, werd door de vrouwen gebruikt in de was. Deze kleurstof was verpakt in blauw-wit gestreepte pakjes. Na het spoelen van de was vplgde het bleken met zuiver water, waaraan men blauwsel als bleekmiddel toevoegde III-2-1