| 34316 |
varken van acht tot twaalf weken |
scheuteling:
sxø̄tǝleŋ (L288c Eind)
|
De benamingen duiden doorgaans op een big van acht tot twaalf weken. Het gewicht van dit varken varieert van ongeveer 30 kg tot ongeveer 50 kg. [N 19, 4a; N 76, 3c; N C, 9c; JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49b; L 37, 49e; L 3, 2b; L 1a-m; A 4, 4b; Gwn; monogr.; N C, add.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
| 24887 |
varkensgras |
varkensgras:
vêrkesgraâs (L288c Eind)
|
varkensgras
III-4-3
|
| 33391 |
varkensstal, varkenshok |
varkensstal:
vɛ.rǝkǝs[stal] (L288c Eind)
|
De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.]
I-6
|
| 34368 |
varkenston |
varkenston:
vɛrǝkǝston (L288c Eind)
|
Ton om gekookt varkensvoer in te bewaren. Zie voor de benamingen van "varkensketel" het lemma ''varkensketel'' in wld I.6 (2.2.11). [N 18, 131; monogr.]
I-12
|
| 33393 |
varkenstrog |
bak:
bak (L288c Eind),
trog:
truǝx (L288c Eind)
|
De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d] || De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. Het lemma ''varkenstrog'' is behandeld in wld I.6 (2.4.3). Hier worden enkele aanvullende gegevens vermeld. [N 18, 31; monogr.]
I-12, I-6
|
| 33396 |
varkenswei |
varkenswei:
vɛrkǝs˱węi̯ (L288c Eind)
|
De met een houten schutting of prikkeldraad omheinde ruimte in de open lucht waar de varkens lopen. Vaak wordt de boomgaard als varkenswei gebruikt. [N 5A, 61a; N 76, 41a; A 10, 9e]
I-6
|
| 18427 |
vaste boord |
kraag:
kraag (L288c Eind)
|
kraag, vaste halsboord van een overhemd [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 33363 |
vaste voer- en drinkbak |
krib:
krøp (L288c Eind)
|
De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
| 20503 |
veel drinken |
buizen:
Bargoens: buizen
buize (L288c Eind),
lurken:
Liktj toch neet zoeë aan di-j fles te lörke Wi-j völ hejje d¯r weer gelörktj vandaag: hoeveel heb je er weer gedronken vandaag
lörke (L288c Eind),
pimpelen:
pûmpele (L288c Eind),
zuipen:
zuuptj, zoeëp, gezoeëpe
zoêpe (L288c Eind),
zuuptj, zoôp, gezoôpe
zoêpe (L288c Eind)
|
gulzig drinken || pimpelen, drinken || veel drinken van alkoholische drank || zuipen, veel drinken
III-2-3
|
| 18547 |
veel te wijde broek |
flodderboks:
flodderboks (L288c Eind)
|
broek, veel te wijde ~ [flodderboks] [N 23 (1964)]
III-1-3
|